1 Korintiërs 3 : 1-5

Vrienden, toen ik nog bij jullie was, kon ik jullie nog niet alles vertellen. Want jullie leefden toen nog als mensen van deze wereld. Jullie lieten je nog niet helemaal leiden door Gods Geest. Jullie moesten nog veel leren over het geloof. Jullie leken op baby`s die nog niet alles kunnen eten. Daarom kon ik jullie nog niet alles vertellen over de wijsheid van God. Want jullie begrepen toen nog niet wat het geloof precies betekent. En dat begrijpen jullie nog steeds niet. Jullie leven nog steeds als mensen van deze wereld. Want jullie zijn jaloers en jullie zoeken ruzie. Jullie doen dus precies dezelfde dingen als alle andere mensen die niet geloven. Sommigen van jullie zeggen dat ze Paulus volgen. En anderen zeggen dat ze Apollos volgen. Dan gedragen jullie je toch net zoals alle andere mensen? Luister, Apollos is  niet belangrijk, en ik ben ook niet belangrijk. Wij zijn allebei alleen maar dienaren van God. Door ons werk zijn jullie gaan geloven. en allebei doen we ons werk zoals de Heer het ons gezegd heeft. 

Hoewel Paulus zijn brief aan de gemeente van Korinthe begonnen was met allerlei loftuitingen, moest hij daar toch min of meer van terugkomen. De Korinthische gelovigen mochten dan de Heilige Geest hebben ontvangen, ( vs 16/ 2: 12, 16) ze gedroegen zich niet bepaald zodanig. Hoewel Paulus de mensen aan bleef spreken met ‘ broeders en zusters’ moest hij tot de conclusie komen dat er nog het een en ander aan hun manier van leven ontbrak. Hij kon hen feitelijk niet als geestelijk volwassenen aanschrijven. ( 1 Kor. 2: 15), het leek er meer op dat ze nog maar pas wedergeboren waren. Ze hadden gelukkig wel de Heilige Geest ontvangen, maar hun instelling was daar niet naar. Hun bestaanswijze werd niet gekenmerkt door de Geest, maar ze werden gedreven door vleselijke impulsen en begeerten, aldus Paulus. 

Dat was nogal een onthutsende conclusie, na alle lof en eer. De apostel moest zijn lezers aanspreken als ‘ nepioi’ kleine onmondige kinderen. Wat in schril contrast stond tot ‘ teleioi’ – geestelijk volwassenen. Deze laatsten konden wel als geestelijk volwassenen aangesproken worden. Aan hen kon Paulus zijn Goddelijke wijsheid kwijt. Hoewel de gemeenteleden allemaal door geloof en doop aan hem verbonden waren, en in Christus waren, was daar door hun gedrag en instelling nog niet veel van te merken. 

Paulus voelde zich helemaal niet goed over zijn ontdekkingen. Hij verzuchtte dat hij –  zoals je dat met baby`s doet – opnieuw moest beginnen met de melkfles. Vast voedsel was zijn lezers nog niet toevertrouwd, ze konden er niets mee. De mensen ergerden zich aan de kruisprediking van Paulus. Ze vonden het maar lastig te verteren dat het met henzelf nooit wat zou worden, dat alles wat ze aan goedheid en genade ontvingen onverdiend was. Eenvoudige stichtelijke zaken, daar konden ze nog wel wat mee omdat ze daardoor bemoediging en steun ontvingen. Maar een prediking die alle eer van hen afnam, en alleen aan Christus` lijden en dood toekende, dat vonden ze moeilijk, en ze namen er zelfs aanstoot aan. Sommige gemeenteleden hadden de opstanding van de Heere Jezus uit de dood nog niet aanvaard, ze geloofden er niets van. 

Bovendien waren ze jaloers op elkaar, en zochten ook nog eens ruzie over allerlei futiliteiten. Het leek erop dat ze nog niets geleerd hadden van de prediking van het Kruis. Als het debat hoog opliep dan beriepen ze zich op hun geestelijke influencers. De een volgde Paulus, de ander Apollos. Ze maakten van deze twee mannen elkaar beconcurrerende partijen. En dat terwijl Paulus en Apollos zelf goede vrienden waren die zich maar om één ding druk maakten: dat de Heere Jezus Christus aan zijn eer kwam, en dat zijn Evangelie de wereld door zou gaan. Nu leefden  er in die tijd nog veel meer belangrijke mensen die veel te zeggen hadden, maar Paulus en Apollos waren de enige twee die een bediening in Korinthe hadden gehad. 

Paulus had het helemaal gehad met al die meningsverschillen, en berispte de Korintiërs scherp.Hij vroeg zich in alle ernst af of de mensen wel helemaal goed bij hun hoofd waren om twee mensen zo het onderwerp van strijd, meningsverschillen en jaloezie te maken. Ze waren dienaren van Christus en dienaren van de gemeente te Korinthe, om Jezus wil. ( 1 Kor. 4: 1 / 2 Kor. 4: 5 ) Paulus en Apollos hadden hun ambt en taak in de gemeente niet zelf uitgekozen, de Heere had hen die plaats gegeven. Binnen het grote plan van God hadden ze elkaar aangevuld.
‘ Episteusate ‘ jullie hebben geloofd door toedoen van hun prediking schreef de apostel. En dat was waar. Niemand kon het ontkennen. Helaas was het hard nodig dat Paulus het naar voren bracht. 

Gebed ( John Piper )
Vader, het is voor ons een grote troost dat U en Uw Zoon nooit lichtzinnig en nooit zwaarmoedig zijn. We verheugen ons in de waarheid dat u oneindig gelukkig kunt zijn, zonder ongevoelig te zijn voor onze pijn. We zien vol verwondering dat het licht van Jezus’ vreugde een regenboog vormt in de tranen op Zijn gezicht. 

Wij willen ook zo zijn. Sterk en onwankelbaar in ons geloof. Maar we willen niet voorbij gaan aan de ernst van onze zonden, of aan de nood van anderen. Breng in ons de bedoeling van Uw Zoon ten uitvoering overeenkomstig Zijn belofte dat Zijn blijdschap in ons zou zijn, en dat onze blijdschap volkomen zou zijn. 

Laat de vrucht van de Geest – blijdschap – bloeien in ons leven. Verzadig ons in de morgen met Uw standvastige liefde, zodat wij ons mogen verblijden en verheugen in U. Maak ons wakker uit onze sluimer, onze slaap van lusteloosheid. Neem de lauwheid van ons hart weg. Wakker de ijver aan voor de heerlijkheid van Uw Naam. 

Laat Christus zo mogen wonen in ons hart, met Zijn vreugde, dat we dag na dag meer gelijkvormig worden aan Zijn vreugdevolle beeld. En mogen we zo een schuilplaats en een verfrissende bron zijn voor een hopeloze, vreugdeloze wereld vol zoekende mensen, die geen besef hebben van de hunkering van hun eigen hart naar de heerlijkheid van de vreugde van God in Jezus Christus. In zijn Naam bidden wij daarom!