1 Korintiërs 15: 1-11

1 Korintiërs 15 : 1-11

Met de plechtige woorden ‘ ik maak jullie bekend broeders’ kondigde de apostel Paulus weer een nieuw onderwerp aan. Het ging om de bestrijding van een opkomende dwaalleer waarin de lichamelijke opstanding van de doden werd ontkend. Binnen de Griekse filosofie met zijn hoge waardering voor de filosofie en zijn minachting van de materie, het stoffelijke en lichamelijke, was het idee over de lichamelijke opstanding gewoonweg onvoorstelbaar en belachelijk. ( Hand. 17: 32) 

Je kunt je voorstellen dat pasbekeerde heidenen nog heel veel verkeerde geestelijke bagage met zich meedroegen. Allerlei filosofische gedachten, verhalen over de afgoden die ze eens gediend hadden en nog veel meer andere ideeën die ze vroeger heel veel aandacht gegeven hadden, moesten ze nu vergeten en inwisselen voor het christelijke geloof. In Korinthe leidde deze situatie tot het ontstaan van een dwaalleer waarin men het christelijke geloof met filosofische denkbeelden probeerde te mixen. Zo ontstond de zogenaamde gnosis. ( kennis, vgl. 1 Tim. 6: 20 ) 

Paulus was in de gemeenten van Tessalonica ook al geconfronteerd met dit fenomeen. ( 1 Tess. 4: 13). De belangrijkste dwaling was de ontkenning van de opstanding uit de doden. Bij zijn bestrijding van deze dwaalleringen baseerde Paulus zich op feitelijke en schriftuurlijke waarheden van het Evangelie. Dit Evangelie had hij altijd verkondigd en de Korintiërs – op hun beurt – hadden het ontvangen of aangenomen. In dit geloof stonden ze vast ( Rom. 5: 2 / 11: 20 / 2 Kor. 1: 24/ 1 Tess 3: 8), het was hun fundament. Wie iets aan dit Evangelie zou veranderen of het weg zou nemen, zou het geestelijke fundament in zijn geheel in laten storten. 

De gemeenteleden van Korinthe hadden Paulus geloofd en daarmee het Evangelie aangenomen. Ze leefden tot op de dag dat Paulus 1 Kor. 15 schreef als gelovigen uit dit Evangelie en ze zouden hierdoor zeker behouden worden. De eeuwige heerlijkheid zou hen ten deel vallen als ze hierbij zouden blijven. 

Maar er was wel een voorwaarde aan de belofte van het eeuwige leven verbonden. De Korintiërs moesten het Evangelie in zijn geheel bewaren zoals Paulus het hen verkondigd had. ( vgl. 2 Kor. 11:4) 

Wie het geringste van zijn woorden af zou halen, zou niet behouden kunnen worden. Er mocht ook niets aan toe gevoegd worden. Elk woord dat Paulus gesproken had was door de Heilige Geest geïnspireerd. Wie twijfelde aan de opstanding uit de doden zou tevergeefs tot geloof gekomen zijn. 

Toen Paulus naar Korinthe kwam, had hij de inhoud van zijn prediking niet zelf bedacht. Zijn woorden waren gebaseerd op de vaste overlevering van de gemeente ( vs 3 en 4 doen vermoeden dat het om een formele geloofsbelijdenis ging ), op historische feiten en op de woorden uit de heilige schrift. Paulus had doorgegeven wat hij op zijn beurt ook weer ontvangen had. ( 1 Kor. 11: 23) Het waren de fundamentele zaken over het christelijk geloof. 

Als eerste noemde Paulus: ‘ dat Christus is gestorven voor onze zonden overeenkomstig de Schriften’ 

In die tijd waren er nog genoeg ooggetuigen van het lijden en sterven van de Heere Jezus. Iedereen in Jeruzalem had het kunnen zien. Maar dat Hij was gestorven als een zondoffer voor onze zonden, dat had Paulus aan de Schrift ontleend. ( 1 Petrus 3: 18 / Romeinen 3: 25/ Hebr. 10 : 12 / 1 Joh. 2: 2 / Lucas 24: 25, 27/ Handelingen 17: 3/ 26: 22/ 1 Petrus 1: 11) In deze Schrift werd voorzegd dat Jezus zou lijden en sterven voor onze zonden. 

‘ Hij is begraven ‘ schreef Paulus. Deze woorden geven aan dat Jezus werkelijk gestorven was en er een dood lichaam begraven werd. Je kunt hieruit concluderen dat Jezus ook echt is opgestaan uit de dood. Zijn dode lichaam is opnieuw tot leven gewekt want het graf was leeg. 

Ongelooflijk wonder, het graf was leeg! De belijdenis van Jezus` opwekking is de kern van het Evangelie. ( Rom. 10 : 9 ) Dat het op de derde dag was heeft Jezus ons ook op veel plaatsen uit de Bijbel bekend gemaakt. Soms bedekt, maar ook vaak rechtstreeks ( Matth. 12: 40 / Hosea 6: 2 / Lev. 23: 10 / Matth 16: 21 / Marcus 8: 31/ 9: 31/ 10: 34/ Lucas 9:22) 

De opstanding van Jezus is niet alleen in het Oude Testament voorzegd, maar ook bevestigd door de verschijningen van de Heere Jezus. Hij verscheen aan de vrouwen, aan Petrus en de twaalf apostelen, aan meer dan 500 broeders en zusters tegelijk. Het viel gewoon niet te ontkennen. De meeste getuigen waren rond de tijd dat Paulus zijn brief aan de gemeenten van Korinthe schreef nog in leven. ( 24 jaar later ongeveer ) De historische betrouwbaarheid van dit feit was dus nog te controleren. 

Sommige getuigen waren al overleden. Dat feit heeft Paulus niet zomaar genoemd. Tussen de opstanding van Jezus en Zijn wederkomst stierven er mensen. Het leven ging dus door en het was niet zomaar te verwachten dat Hij binnen korte tijd terug zou komen. Ook Jakobus had Jezus ontmoet. Hij wordt waarschijnlijk genoemd omdat hij binnen afzienbare tijd een leiderschapsrol toebedeeld zou krijgen binnen de gemeente van Jeruzalem. Paulus rekende hem al tot de apostelen. ( Gal. 1: 19) 

Nadat Paulus uitvoerig uitgeweid had over de mensen die Jezus levend hadden gezien, komt hij te langen leste ook bij zijn eigen persoon uit. Hierbij moet hij gedoeld hebben op de verschijning van de Heere Jezus op de weg naar Damascus. 

Het klinkt ons misschien een beetje vreemd in de oren dat Paulus – die zo ontzettend zijn best deed voor de verbreiding van het Evangelie – zichzelf een ontijdig geborene genoemd heeft. Dit heeft hij waarschijnlijk gedaan omdat hij op het moment dat de Heer aan hem verscheen nog geen gelovige was. Hij was nog geestelijk blind en vervolgde Jezus zelfs. Hij was helemaal niet voorbereid op Jezus` verschijning. 

Erg moedig van Paulus om zichzelf zo bloot te geven. De mensen in Korinthe zagen hem toch al niet zo zitten. Ze onderwaardeerden of ontkenden zijn apostelschap zelfs. Paulus had zijn apostelschap niet te danken aan erkenning van mensen maar alleen aan het feit dat de Heere God hem geroepen had. 

Tegenover het vroegere leven van Paulus stonden de kracht en genade van God. Deze genade was er de reden van  dat Paulus` apostelschap bijzonder veel vrucht droeg. Paulus wist dat hij onder bijzonder moeilijke omstandigheden meer en harder gewerkt dan alle anderen bij elkaar om het Evangelie doorgang te doen vinden. Niemand kon dat ontkennen. Wij – die zoveel eeuwen later leven – ook niet. Door de noeste ijver van Paulus zijn er gemeenten ontstaan in Sicilië, Galatië, Azië, Macedonië, en Achaje. 

De eer van al deze zegeningen gaf de apostel aan Zijn God en Heer. Jezus Christus die hem verschenen was op weg naar Damascus. 

Nadat Paulus dit allemaal in heldere bewoordingen had uitgelegd, wendde hij zich tot de apostelen en zei dat zij die deze boodschap geloofd hadden op hun beurt ook weer dezelfde boodschap mochten brengen. 

Paulus wist heel goed dat hij een apostel was. Tegelijkertijd wees hij erop hoe bijzonder dat was. Zijn nederigheid was geen farce, het was diep-doorleefde werkelijkheid. Zijn verleden als vervolger van de gemeente en zijn roeping maakten dat hij zelf het voorbeeld bij uitstek was voor heidenen die zich bekeerden. ( 1 Tim. 1: 15). Van dit feit was hij zich altijd ten volle bewust.