Woorden van leven – God maakt vrij!

Exodus 20 : 1
Matth. 15 : 17 – 20
Matth. 22 : 37 – 40 

Toen sprak God deze woorden: ‘Ik ben de Heer, uw God, Die u uit Egypte, uit de slavernij heeft bevrijd. ‘

Israël bevond zich aan de voet van de Sinaï, de plaats waar de Heere Zich op grootse wijze aan Zijn volk zou laten zien. Het verhaal van deze ‘ theofanie ‘ ( 19 : 16 – 25 ) wordt voorafgegaan door een dubbele inleiding. Aan de ene kant herinnerde de Heere Zijn volk Israël aan de daden die Hij had verricht om Israël te bevrijden en kondigde Hij Zijn plan aan voor een verbond met Zijn volk. (vs 7, 8 ) aan de andere kant gaf Hij aanwijzingen over de manier waarop Israël zich moest voorbereiden op de ontmoeting met hun God. ( vs 9 : 17 ) Het verhaal over de verschijning van de Heere op de Sinaï – met vermelding van de donderslagen, de bliksemschichten, de wolk, het vuur, de rook, de zware aardbeving en het verbod om dichterbij te komen – geeft aan hoe schrikwekkend en heilig de God van Israël is. De Israëlieten realiseerden zich dat, en ze beefden voor de heiligheid van God. Ze ervaarden een intensiteit die nooit eerder zo sterk aanwezig was bij het verschijnen van God. Deze openbaring vormt slechts één van de twee aspecten van de Goddelijke openbaring. Het andere aspect is de bekendmaking van Zijn Goddelijke Wet. De woorden waarmee de Heere Exodus 20 begint, vormen een formule die de bepalingen van het verbond inleiden. ( zie ook 24 : 3, 8, 34 : 28 ) Dit soort teksten waren in het oude Nabije Oosten – bijvoorbeeld bij de Hethieten – bijzonder gangbaar. Door van Israël te eisen dat het Hem erkennen zou  als Zijn enige God, bevrijdde de Heere het volk van de vervreemdende afgoden van de volken die rondom hen woonden. 

 

Jezus zei: ; Zien jullie niet dat alles wat de mond ingaat, in de maag terechtkomt en in de beerput weer verdwijnt? Wat daarentegen de mond uitgaat, komt uit het hart. Die dingen maken een mens onrein. Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, diefstal, valse getuigenissen en laster. Dat maakt een mens onrein, niet het eten met ongewassen handen. “ Volgens de Bijbelse opvatting van de mens ligt in ons hart de kern van de menselijke persoonlijkheid. De psalmdichters in het Oude Testament erkenden reeds dat er een zuiver hart nodig is om toegang te krijgen tot de aanwezigheid van God. ‘Heer, wie mag er gast zijn in Uw tent, wie mag wonen op Uw heilige berg? Wie de Goddelijke weg gaat en doet wat rechtvaardig is. Wie oprecht de waarheid spreekt. Hij doet aan lasterpraat niet mee, hij benadeelt een ander niet, en drijft niet de spot met zijn naaste. ‘( Psalm 15 : 1 – 5 ) ‘Wie reine handen heeft, en een zuiver hart. zich niet inlaat met leugens, en niet bedrieglijk zweert. “ ( Psalm 24 : 4 ) De dichter erkende eerlijk zijn onvermogen om deze zuiverheid te bereiken. Daarom riepen de profeten uit de Bijbel de mensen op tot een besnijdenis van het hart. ( Jeremia 4 : 3, 4 / 9 : 24, 25 ). Gelukkig mochten ze ook aankondigen dat de Heere de mens een nieuw hart zou geven. ( Jeremia 24 : 7 Ezech. 36 : 25 – 27) In dat hart zou niemand minder dan Hij Zelf de Heilige Wet neerschrijven. ( Jeremia 31 : 33 ) 

‘ Meester, wat is het grootste gebod in de wet? ‘Hij antwoordde: ‘Heb de Heere uw God lief met heel uw hart, en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. Het tweede is daaraan gelijk: ‘Heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de wet en de profeten staat.’ Mattheüs 22 is opgebouwd rond vier vragen: drie vragen werden door de religieuze autoriteiten gesteld, de farizeeën en de sadduceeën die Jezus elk op hun beurt op een fout wilden betrappen. ( Matth. 15, 23, 34 – 35 ) De eerste strikvraag miste zijn doel omdat Jezus Zijn tegenstanders met Zijn antwoord niet de kans gaf om Hem te rekenen tot de vrienden van Rome, noch tot mensen die tegen de Romeinen waren. Zijn antwoord bracht de farizeeën van de wijs. Maar de onvermoeibare sadduceeën legden Jezus hierna een academische vraag voor. Het enige doel van die vraag was om de mogelijkheid van de opstanding van de doden te ontkennen. ( vs 23 – 33 ) Jezus legde Zijn tegenstanders het zwijgen op met de Pentateuch, het enige schriftgedeelte dat zij als gezaghebbend aanvaardden. Hij liet duidelijk zien dat de sadduceeën een onjuiste opvatting over God hadden. ( vs 29, 32 ) evenals over Zijn Heilsplan. ( vs 30 ) De laatste vraag van de sadduceeën moest Jezus in de val lokken. Het ging over de vraag welk gebod er nu eigenlijk het belangrijkst was. Jezus gaf een magistraal antwoord, en bracht op een nieuwe manier de twee bekende geboden van het Jodendom, van de liefde voor God, en de naastenliefde, met elkaar in verband. 

 Jezus antwoordde: ‘ De eerste en belangrijkste regel is deze: ‘De Heer is je God. Je moet van Hem houden met heel je hart, met je hele ziel, en met je hele verstand. Maar de tweede is net zo belangrijk: ‘ Van de mensen om je heen moet je net zoveel houden als van jezelf. Deze twee regels zijn de basis van de wet, en van de andere heilige boeken. “ Het is niet mogelijk om aan de Wet en aan de profeten te gehoorzamen, zonder eerst aan deze geboden te gehoorzamen. Zij verschaffen een innerlijke samenhang aan het geheel van het Bijbels onderwijs. Iedereen stond paf over de wijze woorden van Jezus , en niemand wist nog iets te zeggen. ( SV met uitleg, MH, SB in perspectief, MH ) 

Geef een reactie