Met een doffe klap landde de kast in het mulle zand. Mahoniehout glansde zacht op en een zachte rinkeling gaf aan dat er binnen in iets protesteerde. Stilte. Wachten. Het kleine briefje frommelde weg in de zachte motregen…
Terwijl ik het tuinpad oploop probeer ik om met mijn laptoptas, mijn gewone tas en de boodschappen voor het avondeten aan mijn arm de sleutel van de voordeur te vinden. Het lukt, na niet al teveel gewoel in de diepte van mijn tas. Als ik het slot van de voordeur probeer te openen valt mijn oog op het mahoniehout. Droom ik? Dit heb ik toch eerder gezien? De tassen laat ik voor wat ze zijn en ik haast mij naar de voortuin.
Een enorme herrie komt uit de juke-box zodra ik hem start. Keiharde muziek van Elvis Presley schalt mij tegemoet! De motregen verandert in een doffe stortbui. Uit alle macht duwend en trekkend probeer ik de kast mijn voordeur binnen te slepen. Een frommelig kloddertje papier valt op de punt van mijn suède laars. Voorzichtig pluk ik het er af en probeer het restant van wat eens een briefje was open te vouwen. Doorgelopen inkt, nog een paar leesbare woorden: “and therefore we give grace to your Lord, Patricia and Matthew”. Patricia and Matthew! De kast, het enige mooie meubelstuk uit hun kale woonkamer! Hoe zou het afgelopen zijn?
Afgelopen zondagavond. Het was donker en koud in de wijk, maar we trokken er toch op uit om de deuren langs te gaan en kinderen te vragen om naar de tienerclub te komen. Vanavond lukte het niet. Nog één deur. Toen ik het kleine paadje naar de deur opliep, kwam de muziek mij al tegemoet. Ik tastte tevergeefs naar een bel. Het keukenraam dan maar. De deur ging open. “Wat mot je!?“ “Uhh, heeft u kinderen thuis van een jaar of 12? We houden clubavond in de school, van de kerk is het.” Een woedende stem brulde me toe: “Wat?? Kerk? Praat me daar niet van! Motten we hier niks van hebbe, mens! Van die vrome lui die ons hier late krepere. Maak dat je wegkomt, fijne! Ik zal je es effe zegge hoe…“.
Verder kwam de man niet, want een vrouwenstem riep: ”Matthew, please, help me!!!”. Die stem, zo vol angst en pijn!. De woedende man verdween en ik volgde de stem in mijn hart die me zei dat ik naar binnen moest gaan. In de kamer lag een vrouw op de grond. Ze was donker van huidskleur en ze kreunde luid van de pijn. In één oogopslag zag ik dat ze in nood was. Het kon niet anders dan dat hier een bevalling aan het beginnen was. De woede van de man was verdwenen. Hij hurkte bij de vrouw neer en zijn stem werd zacht en bang. Hij zei: “Don’t be afraid, Patricia. It will be ok. I’m here”. “De vrouw, een meisje was het haast nog, riep weer hoog en doordringend om hulp. Ik zag de man onzeker om zich heen kijken. Toen ontwaarde hij mij achter zich. Ik zei zo rustig als maar mogelijk was met een hart dat tot in mijn keel sloeg: “Ik denk dat u de verloskundige moet bellen, meneer”. De man keek me verachtelijk aan en gromde: “Die komt niet als je illegaal ben in dit land. Ze laten je als oud vuil aan je end komme. Maar daar begrijp jij toch niks van, deftige juffer.” Ik slikte en dacht na. Een gebed in mijn hart: “Heere, help! Wat moet ik doen?!”
Sneller als het licht was er de oplossing. Mijn zus is verloskundige! Zonder een seconde na te denken greep ik mijn mobiel en toetste haar nummer in. Het zou wel een wonder zijn als ze nu dienst had en ook nog beschikbaar bleek te zijn. Enkele seconden die wel een eeuwigheid leken te duren en daar klonk haar heldere stem! In een ogenblik had ik haar de situatie uitgelegd. Rustig en resoluut was haar reactie. Ze belde even met het ziekenhuis. De verloskamer bleek beschikbaar!
Ik propte mijn mobiel in mijn jaszak en zei tegen de man dat hij eerst de muziek uit moest zetten. Het gedreun van de bassen kon de vrouw alleen maar nerveuzer maken. En ongelooflijk maar waar, hij deed wat ik zei. Een heerlijke stilte viel. Ik legde de man uit welke oplossing ik bieden kon en vroeg of hij een auto tot zijn beschikking had. Dat bleek niet het geval en daarom zat er niets anders op dan dat ik hen zelf naar het ziekenhuis bracht. Voor het eerst keek de man mij met iets van respect aan en hij zei zelfs: “Wil u dat echt doen, mens?“. Ik knikte alleen en zei erbij: ”Mijn God wil het”. Wonderlijk. Hij zei niets. Hij knikte alleen even met zijn hoofd.
Daar gingen wij dan in mijn kleine auto, die eigenlijk helemaal niet berekend was op een enorme man en een bevallende vrouw. Een held ben ik nooit geweest. Mijn handen trilden om het stuur, maar desondanks was er een wonderlijke rust over mij gekomen. Zo kwamen we aan bij het ziekenhuis.
Ik keek het ongelijke stel na en voelde ineens hoe moe ik was. Stil reed ik terug naar huis. Die avond hoorde ik niets en de volgende morgen belde ik met mijn zus. Het was een buitengewoon zware bevalling geworden. En omdat ze zelf ook weer weggeroepen was, had ze haar taken over moeten dragen aan een collega. Het enige dat mij restte was bidden voor deze onbekende mensen en afwachten.
Die middag vond ik de kast in mijn tuin.