Psalm 6 is de eerste bede uit de psalmen. Het taalgebruik uit dit psalter vinden we overal in het Oude Testament terug. In de vroege Kerk is psalm 6 opgenomen in de verzameling van zeven boetepsalmen die op Aswoensdag gezongen werden. ( Psalm 6,32,38,51,102,130 en 143). Aswoensdag is in de katholieke traditie het begin van de 40 dagen durende vastentijd, die loopt tot en met Stille Zaterdag.
Het is bijzonder dat je geen schuldbelijdenis vindt in dit lied. De woorden maken het voorstelbaar dat de dichter persoonlijke zonde ziet als oorzaak van de Goddelijke toorn en dat hij zich verootmoedigt. Deze houding doet je denken aan die van Daniël. Om welke vijanden het gaat is niet duidelijk, maar we weten maar al te goed dat het leven van David gekenmerkt werd door vlucht en strijd. David zag in de achtervolging door zijn vijanden de hand van God en hij was daar bijzonder benauwd onder.
Zoals je in de eerste strofe van het lied kunt lezen werd het gedicht van David door snarenspel begeleid. Waarschijnlijk ging het om een harp met acht snaren. Er zijn vertalingen die zeggen dat het om de wijs ging waarop het lied gezongen moest worden.
‘De wijs van de achtste ‘ zou er dan staan wat zoveel betekent als dat het lied zodanig gecomponeerd was dat het geschikt was om een octaaf lager te zingen. Het lied werd daardoor geschikt voor een basstem of een instrument met lage tonen. Lage noten passen zondermeer goed bij een boetepsalm. Er zijn ook verklaarders die zeggen dat je er allerlei muziekinstrumenten onder kunt verstaan, zoals een fluit, bazuin, trompet of orgel.
In de eerste strofe smeekt David om Gods genade. Hij vraagt de Heere dringend om Zijn woede te laten varen en hem in leven te laten. Hij vindt het vreselijk dat God boos op Hem is en dreigt er lichamelijk en geestelijk aan onderdoor te gaan. David ervaart Gods toorn in de bedreigingen van zijn vijanden. Zo langzamerhand is hij geestelijk en lichamelijk uitgeput door alles wat hij mee moet maken. Psychisch en geestelijk is hij helemaal aan het einde van zijn Latijn.
David nam in zijn moeilijkheden de toevlucht tot God. Iets beters had hij niet kunnen doen. Hoewel hij bang was bad en smeekte hij om verhoring van zijn gebeden. Hij schreef dat zijn beenderen verzwakt waren ( vs 3). Dit hoeft niet direct op lichamelijk lijden te wijzen maar kan ook psychisch en geestelijk lijden betekenen. Het gaat om de complete misère waarin het leven van David zich ten tijde van het componeren van dit lied bevond.
Een korte uitroep volgt: ‘Keer terug Heer, spaar toch mijn leven! ‘ ( vs 5) Deze uitroept zegt feitelijk: ‘ Hoe lang kijkt U nog toe zonder in te grijpen? ‘
David heeft nog meer uitroepen gedaan. Psalm 6 is een ernstig gebed om genade en verlossing. Het ontroerende is dat de dichter ondanks alles zeker was van de verhoring op zijn gebeden. Omdat de Heere een God van genade was, op grond van Zijn verbondstrouw, zou Hij horen en verhoren. Het genadeverbond was niet voor niets gefundeerd in het bloed van het Lam. ( Lucas 22:20 )
Als wij op grond van het offer van Christus bidden dan zal God ons gebed zeker aannemen. Wel moeten wij weten dat wij een levende relatie met Hem hebben. Het hart dat Jezus Christus erkent als Borg en Zaligmaker zal niet gespaard worden voor ziekte, zorg, ramp of tegenslag. Maar een oprecht gelovige zal door alles heen steeds meer de toevlucht nemen tot Hem.
De troonrede zal weer voorgelezen worden op de Derde Dinsdag van September. Er is veel aan de hand in ons land. We leven nog niet in het Paradijs. Maar wie in alle zorgen de toevlucht neemt tot Hem die is goed af.