Psalmen 42: 7- einde
De dichter was nog niet aan het einde van zijn gedachtegang gekomen maar mijmerde verder. Zijn ziel was neergedrukt, daarom keek hij opnieuw terug naar het verleden. Niet de pelgrimstochten naar Jeruzalem kwamen hem deze keer in gedachten, maar God Zelf. Hij dacht eraan terug hoe goed de ontmoetingen met God in het heiligdom waren geweest. De betekenis van de geografische termen uit dit gedeelte van psalm 42 is veel verklaarders niet direct duidelijk. Misschien refereerde de dichter aan zijn eigen omgeving, ver van Jeruzalem vandaan. In dat geval moet die omgeving ten noorden van de stad geweest zijn. Bij de bronnen van de Jordaan. Vanaf hier leken Jeruzalem en de tempel onbereikbaar ver weg.
Het kan ook goed zijn dat de termen een beschrijving vormen van het land Kanaän. Zeker als de dichter als balling in de omgeving van de Nijl of van de Eufraat is geweest, zijn de woorden ‘land van de Jordaan’ op Kanaän te betrekken. Hoe het ook zij, de herinneringen van de dichter waren gekoppeld aan ontmoetingen met de Heere God.
De gedachten aan de hoge bergen om Jeruzalem heen waren voor de dichter een bron van wanhoop. Zoals de bergbeken zich met een razend tempo in de diepte stortten, en op de rotsen uiteenspatten, zo leek het erop dat de ellende zich op het leven van de dichter gestort had.
Dit beeld wijst op het voortdurende geweld van neerstortend water of het eindeloze beuken van golven tijdens een storm.
🌀 Hurricane, Storm Ambience on the Beach with Heavy Rough Ocean Waves Crashing on the Coast
Victoria Falls – Mosi-oa-Tunya, Zambia & Zimbabwe [Amazing Places 4K]
Wanneer de dichter bij de Hermon was, dan is het goed mogelijk dat hij de daar aanwezige watervallen bedoeld heeft. Het geweld van die bruisende watervallen sluit aan bij de ervaring van de auteur. Allerlei lijden kwam voortdurend met alle geweld op hem af.
‘ Al Uw branding en golven zijn over mij heengegaan’ klaagde de dichter. Terwijl het beeld van het water in de eerste verzen van het psalter nog aantrekkelijk was – er werd een hinde beschreven die naar stromend water smachtte- blijkt het water in vers 8 genadeloos water te zijn.
Opwekking 281 – Als een hert dat verlangt naar water
Het verbaast de lezer dan ook dat de dichter ineens een geloofsbelijdenis uit begint te spreken. Als je jezelf realiseert dat er aan het verleden gedacht werd, dan zou je de conclusie kunnen trekken dat er woorden van een geloofsbelijdenis opgekomen zijn in het hart van de dichter. Woorden van een lied, een gebed, of een belofte die door de dichter in lang vervlogen tijden als waarheid onderschreven werden.
Overdag was God toen nabij om de psalmist te zegenen met Zijn nabijheid en goedheid. Zelfs `s nachts – als angst en wanhoop sterker werden ervaren – gaven het loflied en het gebed verlichting. Het leven met God was goed. Zelfs sombere momenten waren met God aan zijn zijde goed te doorstaan. God was letterlijk de God van zijn leven.
De huidige omstandigheden van de dichter leken helemaal niet op die vroegere tijden. De dichter riep God ter verantwoording voor de leegte die er in zijn leven gekomen was. Waar was God gebleven nu hij het zo moeilijk had? De verdrukking door zijn vijanden deden hem het gevoel van Godsverlatenheid nog sterker ervaren.
Maar ondanks zijn eenzaamheid, bleef de dichter zich vasthouden aan de beloften van God. God was zijn rots, de basis van zijn leven, zijn toevlucht. Met deze uitspraken en de retorische vragen ( vs 10, 11, 12) vroeg de dichter zijn God om Zich opnieuw als rots te openbaren. Hij zocht naar de reden van zijn lijden, en deed zijn uiterste best om daar verandering in te brengen. Hij wilde zich niet lijdelijk neerleggen bij zijn omstandigheden maar riep zijn ziel op om op God te hopen. Hij was ervan overtuigd dat hij eens God weer zou loven en prijzen.
Het woord ‘ziel’ roept vragen op. Wat is de ziel precies? Wat betekent het in de Bijbel? Het begrip is soms te herleiden tot specifieke woorden zoals het Hebreeuwse woord ‘nefesh’ en het Griekse woord ‘psyche’ maar of die woorden met ‘ziel’ vertaald moeten worden hangt af van wat wij daar in onze taal mee bedoelen. Vaak denken we aan zoiets als ‘je innerlijk, je diepste kern’.
Dat de mens in lichaam en ziel, in heel zijn wezen verbonden is met God zien we in de ‘levende ziel’die de mens wordt bij de schepping. ( Gen. 2:7)
De ziel is geschapen door God en is van Hem afhankelijk in leven en sterven. God heeft macht over lichaam en ziel. Het lichaam doet Bijbels gezien volledig mee in het menszijn. Dat wordt onderstreept in het Nieuw-Testamentische geloof in een opstandingslichaam. ( lees de eerste brief van de apostel Paulus aan de gemeente van Korinthe daarover na.)
Wij die de woorden van psalm 42 lezen kunnen hier ook vandaag nog enorm door bemoedigd worden. Wie op God hoopt zal nooit en te nimmer door Hem verlaten worden. Hier op aarde niet, ook niet als we allerlei moeilijkheden tegemoet moeten treden. En zeker niet als we eens aan de oever van de doods-jordaan zullen staan. De God van ons hart zal er zijn en Hij zal ons geleiden tot de dood toe.
Nooit kan ’t geloof teveel verwachten – Nederland Zingt