Psalmen 42:1-6

Psalmen 42 :1-6 

Over het algemeen zijn alle Bijbelverklaarders het er over eens dat de psalmen 42 en 43 als één geheel moeten worden gelezen. Daar zijn redenen voor. 

Een aantal Hebreeuwse geschriften presenteert beide psalmen als één geheel. 

Psalm 43 heeft geen opschrift of titel en dat is uitzonderlijk.
Beide psalmen worden drie keer door eenzelfde refrein met elkaar verbonden. ( Psalm 42:6,12/ Psalm 43:5) ‘ Wat ben je onrustig mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God. Eens zal ik Hem weer loven, mijn God die mij ziet, en redt.’ 

Opmerkelijk is ook de ontwikkeling van gedachten. Eerst is er sprake van een herinnering. ( Psalm 42:5,7) ‘Weemoed vervult mijn ziel nu ik mij herinner hoe ik meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van mijn God – een feestende menigte, juichend en lovend. Mijn ziel is bedroefd, daarom denk ik aan U, hier in het land van de Jordaan, bij de Hermon, op de top van de Misar.’ Later lezen we een meer concrete hoop op herstel. ( Psalm 43:3).’Zend Uw licht en Uw waarheid laten ze mij geleiden en brengen naar Uw heilig berg, naar de plaats waar U woont.’ 

Het opschrift boven psalm 42 geeft aan dat het lied aan de koorleider is gericht. ( maskil ) Er wordt een verband verondersteld met het werkwoord ‘inzicht hebben’. Daarom zijn er ook vertalingen die boven psalm 42 de woorden ‘onderwijzing ’ of ‘leerdicht’ hebben staan. Het lied wordt aangeduid met de woorden: ‘voor de zonen van Korach.’ Het gaat hier om afstammelingen van Korach, de achterkleinzoon van Levi. Eén van de hoofden van de drie geslachten van Levi. De zonen van Korach bleven volgens Numeri 26:11 gespaard in het oordeel over Korach en zijn aanhang. In Numeri 26:58 worden de Korachieten als de laatste van de families van Levi genoemd. Tijdens de regering van koning David waren ze als zangers aangesteld in het heiligdom ( 1 Kron. 6: 16,22). Volgens de Bijbel ( 1 Kron.9: 19/ 26: 1 ) waren zij de poortwachters, en in de tijd van koning Josefat ( 2 Kron.20: 19) worden ze als zangers opgevoerd, mensen die Gods lof bezongen. 

De Korachieten werden dus op verschillende manieren met de tempel in verband gebracht. Wanneer je hun taak als zangers in gedachten houdt, dan betekent de uitdrukking ‘van de zonen van Korach’ waarschijnlijk ‘ontstaan in de kring van de Korachieten.’ Zij waren de mensen die deze liederen moesten zingen. We kunnen dus ook concluderen dat de liederen vóór de ballingschap gecomponeerd en gezongen zijn. 

Het is opvallend dat er steeds een familie genoemd werd en geen dichter. Dat is niet bij alle psalmen het geval. Waarschijnlijk was er een bundel liederen ‘van de zonen van Korach.’ Zij waren apart van de andere liederen. Van de Korachieten weten we dat ze met David naar Ziklag gingen ( 1 Kron. 12:7). Er is ook een Bijbelverklaarder – Delitzch – die denkt dat psalm 42 geschreven is door een leviet uit het geslacht van Korach in de tijd dat David moest vluchten voor zijn zoon Absalom. Deze leviet zou zich dan in het gevolg van David hebben bevonden, die aan de overkant van de Jordaan moesten vluchten en dus in ballingschap waren.

Er is ook een verklaarder die denkt dat de psalmen 42-45 een trilogie vormden die te maken had met de Assyrische deportatie van Judeeërs in 701 v.Chr. In de tijd van koning Hizkia dus. Het is interessant om te weten dat er een reliëf gevonden is in Ninevé waarop drie musici afgebeeld zijn: Juda met daarachter een Assyrische beambte. Bij opgravingen in Tel Arad is een schaal gevonden met een inscriptie die luidt: ‘de zonen van Korach.’ Dat zijn allemaal heel interessante gegevens die ons iets vertellen over de ontstaansgeschiedenis van psalm 42. 

Hoe het ook zij, de dichter van het psalter heeft een verlangen naar God dat zo sterk is dat hij het vergelijkt met het verlangen van een hert dat water nodig heeft. Zoals het leven van een hert afhangt van het succes van de zoektocht naar water – zeker in een tijd van droogte- zo hangt het leven van de dichter af van zijn zoektocht naar God. Hij heeft een geestelijke dorst. Hoewel de tekst gericht is op het hert, ligt de eigenlijke nadruk op het water dat vergeleken wordt met de ontmoeting met de Heere God. 

De beschrijving van het verlangen naar God wordt steeds intenser. De psalmist heeft het eerst over ‘dorst naar God.’ Dan, duidelijker nog, over de ‘levende God.’ En tenslotte over een ‘ontmoeting met God.’ 

De koppeling’ levende God’ moet je waarschijnlijk koppelen aan de term ‘levend, stromend water.’ Dat water is noodzakelijk om te leven. 

Running Water Soft Relaxation Sounds | White Noise for Sleep, Studying, Focus | 10 Hours

Het kan ook zo zijn dat de toevoeging ‘levende’ het contrast weergeeft met andere goden. Zij worden wel vereerd, maar zijn tot niets in staat, omdat ze dood zijn.( Jer. 10: 3-10) 

Met deze levende God wil de dichter een ontmoeting hebben. Hij denkt dan ongetwijfeld aan het heiligdom, aan de tempel. Een ontmoeting zoals hij die vroeger gehad heeft. De dichter worstelt met de afwezigheid van God ( psalm 42: 4,11) maar toch geeft hij de moed niet op. Er zal een tijd komen dat hij God weer ontmoeten zal. ( psalm 42:2,3). 

Het wordt de dichter niet gemakkelijk gemaakt door zijn omgeving. Hij wordt bespot door mensen die hem wijzen op de afwezigheid van God. Ze wrijven als zout in zijn wond dat God zich afzijdig houdt. De droefheid van de dichter is aanhoudend en zo groot dat hij niet eens meer zin heeft om te eten. Hij laat zijn voedsel staan en voedt zich met zijn tranen. Hoewel de situatie niet concreet gemaakt wordt, wordt het wel duidelijk dat de hulp die hij van God verlangt noodzakelijk is, maar niet komt. 

Omstanders zien de vrome dichter worstelen met de situatie en stellen honend de afwezigheid van God aan de orde. Maar de dichter weet geen antwoord op hun vragen omdat hij het zelf ook niet begrijpt. In zijn binnenste laat hij zijn gedachten de vrije loop. Die gedachten zijn vol weemoed en gericht op vroegere pelgrimstochten. 

Het was in Israël de gewoonte dat de pelgrims bij de drie grote feesten naar Jeruzalem opgingen om daar deel te nemen aan de festiviteiten. ( Exodus 23: 14-17). In die dagen doorkruiste de dichter het land, op weg naar Jeruzalem. Toen was God er altijd. Nu hij dorst naar God,  herinnert hij zich het feit dat het vroeger anders was. Toch is het verleden voor hem het bewijs dat God er wel degelijk is. Hierin vindt hij houvast. God is er, ook al bespeurt hij Hem nergens. Maar er zal een keer in zijn lot komen. 

Zoals hij God in het verleden ervaren heeft, kan hij Hem ook in het heden ervaren. Het is niet nodig om wanhopig te worden. Zijn geloof in God blijkt sterker dan de twijfel die het gevolg is van zijn situatie. Door zichzelf zo aan te sporen om op God te hopen wordt die hoop al in praktijk gebracht. De hoop is verbonden met het wachten op de verlossing die in de Thora beschreven wordt. Ze biedt een basis voor de toekomst. Het refrein dat steeds terugkeert lijkt de functie te hebben om de waarheid van de woorden in te slijpen. En zo lijkt het vertrouwen van de dichter in God steeds toe te nemen. Op dezelfde manier verschuift de nadruk van het refrein van de eerste naar de derde keer, langzaam maar zeker van ellende naar hoop. 

Quiet Time with God: 1 Hour Instrumental Worship | Prayer Music