Psalmen 31: 1-6

Psalmen 31 : 1- 6 

Psalm 31 is door koning David geschreven en gericht aan de opperzangmeester. Het ging niet zo goed met David. Zijn lied was een individuele klaagzang. Toch vinden we niet alleen maar klachten in dit lied. De gebeden worden afgewisseld met uitspraken van vertrouwen en het lied eindigt opgewekt met een lofprijzing en een dankzegging over Gods verlossend ingrijpen. 

Eigenlijk is deze psalm een dubbel lied waarin de beide delen een redelijk gelijkwaardige opbouw hebben. Schematisch gezien zouden we dit als volgt weer kunnen geven: 

vers 2-9 vers 10-25 
Gebed : vers 2-3  Klacht: vers 10-14 
vertrouwen: vers 4-6A Vertrouwen: vers 15- 16A
Gebed: vers 16-19
Danklied: vers 6B-9  Danklied: vers 20-25 

 

Deze indeling heeft wel geleid tot de gedachte dat we eigenlijk met twee psalmen te maken hebben die in de loop van de tijd zijn samengevoegd. Toch is dat niet aannemelijk. Het lijkt er meer op dat er twee keer sprake is van klachten, uitingen van vertrouwen en van dank. 

De dichter bad of hij gered mocht worden van zijn vijanden. Er werd over hem geroddeld. Concreet werd de dichter niet. Hij gebruikte min of meer vaste formuleringen die we ook in andere psalmen en Bijbelboeken tegenkomen. Denk aan Jeremia 20, Klaagliederen 1 en 3 en Jona 2. Sommige verklaarders denken dat er dan ook niet direct sprake was van nood bij de dichter op het moment dat hij dit psalter dichtte, maar dat hij een lied gecomponeerd had voor het gebruik binnen een grotere gemeenschap. Het zou dan de bedoeling zijn dat zowel mensen die in nood verkeerden, als mensen die uitreddingen ervaarden zich in het lied herkenden en het gezamenlijk zongen als een uiting van een hoopvol smeken en een dankbare lofprijzing. 

Het opschrift typeert het psalter als een lied voor de muziekmeester en als een psalm van David. De septuaginta voegt daar nog aan toe: ‘in hevige schrik.’  

De eerste cyclus begint al met een uiting van vertrouwen. ‘Bij U Heere schuil ik.’ Op basis van deze belijdenis bad de psalmist dat Zijn God Hem nooit beschaamd zou laten staan en Hem zou redden. Hij was immers een rechtvaardig God? Hij bad of God hem spoedig verhoring zou geven op zijn gebed. Laat Hij toch een sterke rots voor hem zijn, een veilige schuilplaats. Het gebed spreekt voor zich. Je merkt duidelijk dat de dichter tot volledige overgave gekomen is aan God. ‘In Uw hand stel ik mijn geest.’ verzuchtte hij. Hij vertrouwde erop dat de Heere hem zou bevrijden uit het net dat er voor hem gespannen was. De woorden drukken absoluut geen berusting in het noodlot uit maar  geven uitdrukking aan een actief vertrouwen in de bescherming en uitredding die God zeker niet achterwege zou laten. 

Hierna verandert het lied, het neemt een wending. De dichter kreeg geloofsvertrouwen en de toonzetting van zijn woorden veranderde. Hij had het over zijn verlossing als over een gebeurtenis die al plaatsgevonden had. Zo betoonde God een verlosser te zijn, een burcht, een toevlucht, alles wat Hij alleen maar voor een mens kan zijn. Alles wat geen God is kan niet echt helpen of redden. De dichter sprak dan ook zijn afkeer uit van mensen die hun toevlucht tot menselijke middelen namen, of mensen boven God stelden. David hield het bij de verbondstrouw van God. God begreep de moeiten en zorgen van de man die Hij tot koning gezalfd had, en die met zoveel vijandschap en tegenslag geconfronteerd werd. God kende de moeite van Davids leven. Hij gaf hem niet over in de handen van zijn vijanden maar plaatste zijn voeten op een veilige plek waar ze de ruimte hadden en waar David stevig en veilig stand zou kunnen houden.

Doordat verderop in de psalm klacht en gebed terugkeren blijkt dat de verlossing uit de moeilijkheden nog niet plaatsgevonden had. Toch steeds opnieuw dat dankgebed. Hoe bijzonder is dat. Vertrouwen op God terwijl je nog niets van verhoring hebt meegemaakt. Hoe uitzichtloos de situatie van David ook was, hij bleef bij zijn belijdenis van vertrouwen op God. Niemand anders dan de God van het verbond had Davids leven in Zijn handen.

In deze psalm wisselen krachtige uitingen van Godsvertrouwen en smeekbeden om verlossing elkaar af. De trouw van de Heere en Zijn daadwerkelijke redding voeren de boventoon. Daarom is dit een hoopvolle psalm. voor iedereen die het leert om zijn vertrouwen van mensen af te halen en op God alleen te stellen.

Het is verder nog opmerkenswaardig dat het zesde vers van psalm 31 woorden zijn die de Heere Jezus aan het kruis geciteerd heeft. ( Lucas 23: 46) Daar heeft Hij Zijn vertrouwen op God laten blijken ten tijde van de meest felle vervolging die je je maar voor kunt stellen. Jezus heeft zo iedereen aangemoedigd die het doelwit is van beproevingen en van vijandigheid om zijn vertrouwen op God de Vader te stellen.

Je ziet ook duidelijk dat het geloof van David sterker werd naarmate hij bad. Hij worstelde zich al biddend een weg omhoog zou je kunnen zeggen.

‘Getrouwen van de Heer heb Hem lief. De Heer behoedt de standvastigen. Voorgoed rekent Hij af met de hoogmoedigen. Allen die uw hoop vestigt op de Heer wees sterk en houdt moed.’ zo eindigt de psalm met vers 24 en 25. In deze laatste verzen drukt de dichter niet alleen zijn eigen vertrouwen nog eens blijken maar hij drukt ook het toekomstbeeld voor heel het volk van God uit.