Mattheüs 7: 1-6
In Matth. 6: 34 sprak Jezus over het kwaad van elke dag. Daar ging Hij in Mattheüs 7 nog op door.
Hoe moet onze houding zijn tegenover het kwaad?
Jezus had het hier niet over het onderscheiden van geesten ( 1 Kor.12:10/ Filip.1:10) Want in Matth. 7:15-20 heeft Hij gezegd:’ Pas op voor valse profeten. Ze lijken goed, maar ze zijn slecht. Ze lijken zo onschuldig als schapen maar ze zijn zo gevaarlijk als wolven. Je kunt valse profeten herkennen aan hun slechte daden.’
Jezus had het ook niet over officiële rechtbanken. Nog minder bedoelde Hij dat iemand geen rechter zou mogen zijn.
Jezus verwierp het veroordelen en bekritiseren van de naaste in de zin van het kwaadspreken. Want wie een ander veroordeelt, zal zelf door God veroordeeld worden. Een volgeling van Jezus mag zich niet als rechter over zijn naaste opwerpen. Die plaats komt alleen God toe. Hij alleen kent immers de motieven achter de woorden en daden van de mens, daarom komt alleen Hem het oordeel toe. Jezus verwacht van Zijn discipelen dat zij vergevingsgezind en barmhartig zijn zodat zij ook vergeving en barmhartigheid zullen ontvangen. ( Matth. 5:7/ 18:34,35 / Jak.2:12,13).
Het was een bekende gedachte onder de Joden, en Jezus benadrukte dit belangrijke principe. Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.( Job 4:8/ Spreuken 22:8/ Gal.6:7). Maar hoewel de rabbijnen dit principe begrepen en geloofden in een strikte vergelding van onze woorden en daden bij het laatste oordeel, moeten we uit Math.7:1 concluderen dat Jezus maar twee maten kende. Aan de ene kant de maat van het oordeel ( op basis van vergelding ), aan de andere kant de maat van vergeving en barmhartigheid.
De boodschap van Jezus is dan ook niet: ‘oordeel rechtvaardig opdat je zelf rechtvaardig geoordeeld zult worden’ maar: ‘onthoud je van elke veroordeling opdat je ook zelf niet veroordeeld zult worden.’
‘Jullie letten goed op de fouten van anderen. Maar je eigen fouten zie je niet. Het is alsof je een splinter ziet in het oog van een ander, maar niet ziet dat er in je eigen oog een balk zit. Je zegt tegen die ander: ‘Kom, ik haal die splinter wel even uit je oog.’ ‘Doe niet zo schijnheilig! Haal eerst die balk uit je eigen oog. Dan kun je zelf weer goed zien. En pas dan kun je de splinter uit het oog van de ander halen.’( Matth. 7:5,6)
Jezus heeft bovenstaande voorbeelden bewust overdreven om de aandacht van de luisteraar te trekken. Een splinter is iets nietigs en fragiels, een strootje dat gemakkelijk in je oog terecht kan komen, terwijl de balk een verblindende fout voorstelt. De strekking van het verhaal is duidelijk: het gaat om het veroordelend kijken naar de kleine fout van de ander, terwijl men de grove fout van zichzelf niet ziet. Met deze voorbeelden gaf Jezus aan waarom het voor ons mensen onmogelijk is om te oordelen. Onze onvolmaaktheid, met name het gebrek aan inzicht in onszelf, en in onze eigen fouten, leidt tot een onbarmhartig oordeel over het gedrag van anderen.
Het lijkt alsof iemand zich druk maakt om de fouten van zijn medemens, en om de goede zaak, maar het is toneelspel. Een hypocriet is iemand die een masker draagt, een toneelspeler die zijn ware aard verbergt.
Pas als we niet meer vervuld zijn met een kritische geest en met eigengerechtigheid die ons blind maakt voor onze eigen fouten, pas als we uit de genade en vergeving van God leven en onze eigen zwakheden hebben leren kennen, dan is het mogelijk om een ander te vermanen ( vgl. Matth. 18:15-18) en hem of haar te helpen de splinter uit zijn oog te halen.
‘Vertel het goede nieuws niet aan mensen die niets met God te maken willen hebben. Je geeft varkens toch ook geen parels te eten? Nee, de varkens zouden die parels kapottrappen en zich dan omdraaien en jou opvreten.’ ( Matth. 7:6)
Dit vers is in de context bezien niet zo eenvoudig te begrijpen. Het ‘heilige’ moet evenals het concrete beeld van de parels concreet bedoeld zijn. Het heilige en de parels zijn beelden van heiligheid en kostbaarheid. Met de varkens, onreine en slechte mensen, kunnen twee groepen bedoeld zijn. Jezus doelde op Joden die verhard van hart en blind waren ( zie Matth. 13:10-13 / 15:14) of hij doelde op heidenen aan wie tijdens Zijn aardse leven het koninkrijk van God nog niet aangeboden was.
De verharding van Israël en het gegeven dat het koninkrijk van God nog niet aan de heidenen aangeboden werd, geven aan dat het om een situatie ging tijdens het leven van de Heere Jezus. Een situatie die nu veranderd is.
Er zijn ook verklaarders die de mening zijn toegedaan dat Jezus hier sprak over de afwijzing die christelijke profeten en apostelen ondervinden bij het brengen van hun boodschap.
Zonder al deze meningen aan de kant te zetten kunnen we rustig concluderen dat Jezus` woorden overduidelijk zijn.
Jezus! Hij week niet af naar links of naar rechts door wat de mensen zeiden of deden. Zijn kompas was gericht op Zijn Vader in de hemel. Hij is de Enige wiens oordeel er uiteindelijk toe doet. Wat mensen van ons denken kan ons leven terneer drukken of verlichten, maar uiteindelijk is het van weinig belang. Een goede naam onder de mensen is misschien beter dan grote rijkdom, maar noch een goede naam noch rijkdom zal het vuur van Gods smeltkroes doorstaan. Het gaat alleen om de waarheid. Niet het geld of de opinie van de mens. Dat hebben we geleerd van onze dierbare Heere Jezus Christus.