De verhalende delen van het Oude Testament laten ons op allerlei manieren op een levensechte manier menselijk handelen zien. Eigen motieven, keuzes, en misstappen van individuele personages spelen een natuurlijke rol in deze verhalen. Je krijgt zelden de indruk dat Bijbelse personen geen eigen wil hebben. Waar je niet omheen kunt als je deze verhalen op je in laat werken is de verborgen leiding van de Heere God. Duidelijk wordt dit bijvoorbeeld in de persoon van Jozef: “ Jullie hadden kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gekeerd om te bewerken wat er nu gebeurt: dat een groot volk in het leven blijft.” ( Gen. 50:20) Toch is er geen enkele aanwijzing dat de sturing door God om Zijn doel te behalen met Israël en de andere volken afdoet aan de verantwoordelijkheid die mensen voor hun eigen handelen hebben.
Met het optreden van Jezus breekt de nieuwe werkelijkheid door van het koninkrijk van God. Mensen worden uitgenodigd om er binnen te gaan en tot inkeer te komen. Deze oproep klinkt in volle ernst. Jezus laat verdriet zien over de inwoners van Jeruzalem die Hij bijeen had willen brengen. ( Matth. 23:37)
Tegelijkertijd is het aanvaarden van Jezus als de Messias meer dan een eenvoudige menselijke keuze. ( Joh. 6: 44). Volgens Genesis 3 is door een eigen vrije keus van Adam en Eva de volmaakte eenheid met God verbroken. Ook voor alle zonde die daarop volgt blijven wij mensen zelf verantwoordelijk.
Het verhaal van de dagloners die zich onrechtvaardig behandeld voelden heeft een eigen plaats binnen dit spectrum.
Het verhaal hoort binnen een trits van drie verhalen:
- De verloren zoon
- De farizeeër en de tollenaar
- De arbeiders in de wijngaard.
In alle drie de gelijkenissen rechtvaardigt Jezus Zijn houding met die van Zijn Vader in de hemel. Door dit te doen heeft Hij duidelijk laten zien dat Hij Gods plaatsvervanger was.
Het koninkrijk der hemelen wordt hier door Jezus vergeleken met een druivenoogst. Eind september moesten de druiven geplukt worden. De pluk duurde tot aan de regentijd. Als die eenmaal begon dan waren de druiven in no-time niets meer waard. Het plukken moest dus in rap tempo gebeuren. Een werkdag duurde van het opkomen van de zon tot aan het invallen van de nacht als de sterren begonnen te pinkelen.
In de vroege morgen ging de eigenaar er zelf op uit om dagloners te zoeken.
Één denarie was het gebruikelijke dagloon voor een arbeider en een soldaat. Tijdens de regering van de Romeinse keizers droegen deze munten de beeltenis van de keizer. Een offerlam kostte vier denarie. Afgezet tegen de prijzen voor brood, vlees en graan hadden arbeiders dus een zwaar leven. De markt lag altijd dicht tegen de stadspoort aan.
De eigenaar van de wijngaard monsterde de mannen die zich beschikbaar stelden om als dagloner ingezet te worden. Hij onderhandelde niet over de prijs maar stelde die zelf vast.
De mannen die in de vroege morgen aan het werk gezet werden , deden hun uiterste best om alle druiven zo snel mogelijk te oogsten. De eigenaar van de wijngaard hield een oogje in het zeil. Hij keek het werkproces eens aan en zag dat er nog heel veel druiven te oogsten waren. Daarop ging hij terug naar de markt om een nieuwe groep mannen in te huren.
Het gebeurde wel vaker dat een eigenaar op het derde uur van de dag terug kwam om mensen in te huren. Maar een derde en zelfs een vierde keer dat was zeldzaam.
Eén uur voor het einde van de dag ging de landheer voor de laatste keer naar de markt. Hij huurde ter elfder ure een laatste ploeg in want hij had buitengewoon grote haast om zijn oogst binnen te halen. Het kon nog net voordat de nacht inviel. Dit beeld sluit naadloos aan bij het thema van het eschatologisch oordeel en van de vergelding. En van de haast die er gepaard ging met het werk in het koninkrijk van God. ( Matth. 9: 37,38)
De arbeiders die later op de dag ingehuurd werden, hadden de hele dag werkeloos toegekeken hoe andere mannen en vrouwen van de markt weg konden gaan en geld konden gaan verdienen voor hun gezinnen. Ze stonden maar te staan, en te wachten. Maar er kwam niemand om hen in te huren. Als de wijngaardenier niet naar hen toegekomen was, dan zouden ze ook het laatste uur van de dag werkloos zijn geweest.
Maar nee, het ging heel anders. Tot hun verrassing kwam de wijngaardenier die zoveel mannen ingehuurd had er weer aan! ‘ Gaan jullie ook maar naar de wijngaard en wat billijk is dat zal ik jullie geven. ‘ sommeerde de wijnboer. Hij zei niets over het bedrag dat de arbeiders zouden verdienen. De arbeiders gingen gelijk!
Iedereen was de laatste minuten van de dag keihard aan het werk. Volgens de Joodse wet moest het loon altijd aan het einde van de dag uitbetaald worden. ( Leviticus 19:13/ Deut. 24: 15) Deze wet beschermde arbeiders tegen hun werkgevers. Het was ongebruikelijk dat de eigenaar van de wijngaard bij de uitbetaling aanwezig was. Het woord ‘heer van de wijngaard’ wijst op de beheerder, op God Zelf.
Het feit dat de uitbetaling van de heer bij de laatsten begon zou te maken kunnen hebben met zijn medelijden met de werkeloosheid van die mensen. Jezus heeft de gelijkenis zo verteld om zijn luisteraars te confronteren met Zijn manier van handelen. Een manier die totaal anders was.
Zij die het laatst kwamen kregen hetzelfde loon als de eersten. Met open mond keken de arbeiders de uitbetaling aan. Ze keken nog eens in hun handen: het klopte, iedereen 1 denarie. Een ontevreden gemompel steeg op uit de groep. De arbeiders verdeelden zich automatisch in twee groepen. De mensen die het laatst gekomen waren, waren erg blij en dankbaar. Ze konden hun ogen niet geloven!
Maar de mensen die van `s morgens vroeg tot `s avonds laat gewerkt hadden, keken elkaar donker aan. Ze vonden het geen manier van doen en dat lieten ze ook merken. In eerste instantie hadden ze gedacht dat de eigenaar in een uitstekend humeur was over het binnenhalen van zijn oogst en nu extra gul uit zou pakken. Maar nee, ze kregen precies wat er die morgen afgesproken was. Ze voelden zich slecht behandeld en begonnen te klagen. Hadden ze niet veel langer gewerkt en ook nog eens onder veel moeilijker omstandigheden dan de laatstgekomen mensen? Ze hadden de verzengende oostenwind doorstaan en de felle zon op hun hoofden voelen branden.
Er moest een klacht ingediend worden. Ze waren diep verontwaardigd. Als je vers 20 goed leest dan zie je dat de arbeiders hun werkgever niet eens aanspraken met zijn aanspreektitel. Ze staken gelijk van wal. De wijngaardenier hoorde het relaas van zijn werknemers aan. Hij zei er niets op terug. Het enige wat hij zei was: ‘vriend‘ toen hij begon. ‘ Ik behandel je rechtvaardig en doe je geen onrecht. ‘ ‘ Neem aan wat je toekomt en ga. ‘ Het lijkt erop dat de arbeider zijn geld weigerde aan te nemen.
Hij dacht niet aan de beweegreden van zijn heer: die wist maar al te goed dat 1 denarie het bestaansminimum voor een dagloner was. Met minder kon niemand toe.
De arbeider had in de vroege morgen ingestemd met het bedrag van 1 denarie. Hij was verzekerd van het feit dat hij brood kon kopen voor zijn gezin. Maar zijn medearbeider had ook levensonderhoud nodig. Dat had de goede wijngaardenier hem gegeven. Tussen deze redenatie kon niemand een spelt krijgen. De eigenaar kon met zijn geld doen wat hij wilde. Hij deed er goede dingen mee. Het was verkeerd om jaloers te zijn op iemand die dan wel niet gewerkt had die dag, maar het wachten op de markt in de brandende zon ook niet bepaald als een pretje ervaren had. Daar werd je evengoed doodmoe van.
Het boze oog is een Joodse uitdrukking voor een afgunstige negatieve instelling. ( zie ook Spreuken 23:6/ 28:22) De ‘ Heer ‘ in de gelijkenis is de Heere God. Het thema van de gelijkenis is de genadige goedheid van God die tot uiting komt in het leven van Jezus Christus. God de Vader heeft het recht om Zijn genade te geven aan wie Hij wil, wanneer, en zoveel Hij wil. Wie kan kritiek hebben op Zijn goedheid?
‘Zo zullen laatsten de eersten zijn en eersten de laatsten ‘ besloot Jezus de gelijkenis. Jezus bedoelde met deze groep mensen de ongeletterden, vrouwen, armen, en zieken. Mensen die de Thora niet kenden en ook niet hielden. Het enige wat zij deden was: geloven in Jezus. Daardoor kregen zij deel aan het volle heil. Alle mensen die vonden dat zij de wet volledig hielden ( farizeeën en schriftgeleerden ) en die het afkeurden dat de zondige mens het koninkrijk zou beërven, waren verkeerd bezig.
‘Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren ‘ zei Jezus ook nog. Hij doelde op de theologische elite van zijn tijd. Toen Jezus dertig jaar oud was, was Hij niet naar de tempel gegaan om Zijn leerlingen uit te kiezen maar Hij was naar het meer van Galilea gegaan. Hij had eenvoudige vissers verkozen om op te leiden in de heilgeheimen die Hij van Zijn Vader ontvangen had.
Betekent dit dat Jezus niets in de tempel te zoeken had? Dat denk ik niet. Hij was nog maar een baby toen Hij daar al was. ( Lucas 2: 22-39). Een jongen toen Hij er de dingen van Zijn Vader zocht ( Lucas 2: 41-51).
Waarom zocht Jezus Zijn leerlingen dan niet in de tempel? Was Hij toen al teleurgesteld in Zijn zoeken? Teleurgesteld over het wetticisme en het gebrek aan naastenliefde? ( Lucas 11: 37-54) Een vraag die een diepere doordenking waard is.
Bronnen: Studiebijbel in perspectief / Studiebijbelonline/ De Bijbel met bijdragen over geloof, cultuur en wetenschap / SV met kanttekeningen