Lukas 16:19-31

 

De gelijkenis over de rijke man en de arme Lazarus is alleen door Lucas opgeschreven, je vind hem niet terug
in de andere Evangeliën. 

Het verhaal begint als een sprookje: ‘ Er was eens een rijke man’. 

Jezus heeft niet verteld hoe de man aan zijn rijkdom gekomen was. De Bijbel vermeldt niets over zijn beroep of afkomst, maar wel dat hij met zijn rijkdom pronkte. De man ging duur en uitgesproken koninklijk gekleed. Zijn onderkleding was van fijn linnen terwijl zijn bovenkleding van purper was. Purper is een purperrode kleur die in de Griekse oudheid door de Kretenzers, Feniciërs, Hebreeërs, Romeinen en Grieken werd gewonnen uit slakken die in zee leefden. Een uiterst moeilijk en onaangenaam proces, dat door slaven werd uitgevoerd.Voor het verkrijgen van één pond verfmassa moeten ongeveer 30.000 purperslakken opgedoken worden. Deze leveren samen maar vier gram zuivere kleurstof op. De geverfde stof was dan ook tien tot twintig keer zo duur als een hoeveelheid goud van hetzelfde gewicht. Slaven doken met een steen aan zich vastgebonden de diepte in om de slakken naar boven te halen. Het sterftecijfer onder deze slaven was hoog, hun skeletten zijn nog steeds te vinden op de zeebodem, aldus de historische bronnen. 

Het feit dat deze man in purper gekleed ging gaf aan dat hij niet met het leven van slaven in zijn maag zat en ook helemaal geen rekening hield met de moeite die het vervaardigen van deze kleding met zich meebracht. Het kon hem geen zier schelen. Het levensdoel van deze man was genot. Elke dag liet hij schitterende feestmaaltijden aanrichten. Het grondwoord ‘euphrainomai’ wordt ook gebruikt in Lucas 15: 23 waar de vader van de verloren zoon een feestmaal aan liet richten. Dat was toen een bijzondere gelegenheid. Maar deze man liet elke dag een dergelijk feestmaal klaarmaken. Hij was blijkbaar zo rijk dat hij zich dit kon veroorloven. 

Er was ook een arme man zo vertelde Jezus. Zijn naam was Lazarus ( El azar: de Heere heeft geholpen).

Lazarus was een algemeen bekende naam. Je vindt hem ook in Gen. 15:2/Ex.6:23?18:4/1 Kron.7:8/15:24/ 2 Kron.20:37/Ezra 10:18/ Lucas 3: 29) 

Lazarus deed zijn naam eer aan, in alle ellende waarin hij zich bevond, vertrouwde hij op God. 

Dat is heel bijzonder als je zijn situatie in aanmerking neemt. Hij lag zomaar op straat bij de grote poort die toegang gaf tot het vorstelijke huis van de rijke man. Meestal legden vrienden van een zieke of gehandicapte mens zo iemand daar `s morgens neer om hem `s avonds weer op te halen. De hele dag lag de man daar te bedelen. Jezus vertelde dat hij onder de zweren zat. Hij kan geen leprapatiënt geweest zijn want dan had hij nooit in het openbare leven kunnen blijven. ( zie Numeri 5:2/2 Kron.26:21) 

Lazarus had enorme honger. Hij keek begerig naar het overgeschoten brood. Waarschijnlijk was dat het brood dat de rijken gebruikten om hun vette handen aan af te vegen. Ze aten natuurlijk van alles en nog wat. Daarna gooiden ze het brood op de grond ( zie ook 15:27) waar de zwerfhonden van de stad vervolgens op afvlogen om het te verslinden. Niemand zag de hongerige blikken van de arme man. Geen sterveling stond op van de tafel om hem iets te geven. Geen haar op hun hoofd die daaraan dacht. De rijkaard liet de arme Lazarus volkomen over aan zijn lot. Alleen de griezelige straathonden kwamen naar hem toe, om aan zijn zweren te likken. Honden waren onreine dieren, het was dus heel naargeestig dat die zomaar met de man konden doen wat ze wilden. Hij was kennelijk niet eens in staat om ze weg te jagen. 

Toen Jezus zover gekomen was met zijn verhaal, veranderde het blikveld van waaruit Hij Zijn gelijkenis vertelde. In plaats van het heden kwam de toekomst ter sprake. Er kwam een einde aan het leven van de beide mannen. De arme man stierf eerst. Jezus heeft niets over zijn begrafenis gezegd. Hij vertelde wel iets over de ziel van Lazarus. Engelen kwamen en droegen hem naar het dodenrijk. Dit beeld vind je terug in het Oude Testament ( Psalm 91:11/ Hebr. 1:14). De arme Lazarus werd in de schoot van Abraham gedragen staat er. 

Dit beeld gaat terug naar het beeld van een kind dat bij zijn vader of moeder op schoot zit en ook naar het beeld van een gast die bij een feestmaal heel dicht in de buurt van de gastheer aanligt. ( vgl. Joh. 1: 18/ 13: 23) In dit verband duidt het op de ereplaats die Lazarus van God kreeg. Het duidt ook op de innige band die Lazarus van zijn Vader in de hemel ontving. Wat een totale verandering! Lazarus was nu voor altijd gelukkig. Geen enkele gedachte meer aan het leed dat hij hier op aarde dragen moest. 

De rijke man stierf ook. Hij sloeg zijn ogen op in het dodenrijk, de sje’oel. ( psalm 6: 6/ Pred. 9:10/ Jesaja 14:15/ 38:10/ Lucas 10:15/ Openbaringen 1: 18) Hij bevond zich in een soort tussentoestand die duurt tot het laatste oordeel. Tot de dag waarop het dodenrijk zijn doden weer zal geven. ( Openbaringen 20:13) Voor mensen die slecht geleefd hebben is het een oord van kwelling en pijniging. Dat ondervond ook de rijke man. 

De man wist niet wat hem overkwam. Nog nooit had hij hoeven lijden en nu dit. Toen de man zijn ogen opsloeg zag hij in de verte Lazarus in de schoot van Abraham. Er was een grote kloof tussen hen drieën in. Tot verbijstering van de rijke man waren de rollen omgedraaid. Lazarus had het goed en werd vertroost en hij leed vreselijke pijnen. 

Volkomen van zijn stuk gebracht begon de rijke man vader Abraham te roepen. Dit beeld was zeker ook symbolisch bedoeld. Abraham was de stamvader van de Joden. Smekend vroeg de man Abraham om medelijden met hem te hebben. 

‘ Vader Abraham, stuur alstublieft Lazarus naar mij toe, om mij een druppel water als verkoeling te geven, want ik lijdt grote pijn in dit vuur. ‘ riep hij. Hij dacht er geen seconde aan dat hij zelf geen greintje medelijden met Lazarus had gehad. De rijke man had Lazarus nooit een blik waardig gekeurd. Nu bleek dat hij precies wist wie hij was, en hem zelfs bij naam kende. Je leest nergens dat hij zich schaamde of iets van berouw liet zien. Hij vond het zelfs heel gewoon dat Lazarus nu vanuit zijn gelukkige positie naar hem toe zou komen om hem te verkwikken. Een slavendienst dus. 

Vader Abraham noemde de rijke man ‘ kind.’ Hij erkende hem als een nakomeling uit de Joden. Helaas hield dit nu geen enkel voorrecht meer voor hem in. Hij had het goede tijdens zijn leven ontvangen, terwijl Lazarus had moeten lijden. Daarbij had Lazarus geen klacht geuit, die staat nergens opgetekend. 

Maar nu lagen de verhoudingen totaal anders. Lazarus werd door God vertroost. En de rijke man die het zo goed had gehad op aarde leed ondragelijke pijnen. In plaats van zijn heerlijke huis ontving hij een woonplaats van vuur en foltering. Er was niets te drinken, geen druppel koud water. Er was alleen maar ellende en duisternis. 

‘Bovendien gaapt er een grote kloof tussen u en ons ‘ ging Abraham verder. De kloof was onoverbrugbaar. Deze kloof is een symbool van de onherroepelijkheid van Gods oordeel. 

De rijke man deed een volgende verzoek. Hij vroeg of Abraham Lazarus naar zijn ouderlijk huis wilde sturen. Hij had thuis nog vijf broers, en Lazarus moest hen gaan waarschuwen zodat ze ook niet hier in deze vreselijke plaats zouden hoeven te komen. Lazarus mocht van hem vertellen hoe ellendig hij er aan toe was. Feitelijk verweet de rijke man Abraham dat hij hem niet in kennis had gesteld van het dodenrijk. 

Maar Abraham zei duidelijk dat er geen denken aan was. Zijn broers hadden de beschikking over de boeken van Mozes, en van de profeten. Daarin had de Elohim alles duidelijk op laten tekenen. Elke sabbat werd immers de wet voorgelezen en werd er uit de oude geschriften gereciteerd. Het gelezene werd ook uitgelegd. Dat was voldoende. Als ze tijdens hun leven op aarde weigerden om Gods weg te gaan, dan zou zelfs de komst van Lazarus daar niets aan veranderen. De rijke man was het niet met deze woorden eens. Hij had zelf immers nooit geluisterd. Misschien was hij niet eens naar de synagoge gegaan. Hij wist dat zijn broers ook niet zouden luisteren naar de wet en de profeten. Er was veel meer nodig dacht hij. Hij was er vast van overtuigd dat zij zich zouden bekeren als er iemand van de doden terug zou komen. Een teken uit de hemel zou alles veranderen. 

Op dezelfde dringende toon waarmee de man zijn vragen had gesteld, wees vader Abraham zijn verzoek af. Er was geen denken aan. Als zijn broers niet naar Mozes en de profeten zouden luisteren, dan zouden ze dat zeker ook niet naar iemand doen die uit de doden op zou staan. 

Als de rijke man goed geluisterd had tijdens zijn leven dan had hij precies geweten wat God van hem verlangde, zowel ten opzichte van de JHWH als ten opzichte van zijn medemens. Het gesprek was afgelopen, het vonnis werd niet herzien. Jezus heeft zijn hoorders ongetwijfeld ernstig aangekeken. Het was een waarschuwing aan alle rijken om zich in het beheer van het eigen geld en goed te houden aan het getuigenis van de wet en van de profeten. ( Deut 15: 7-11)