Lucas 22:8
Het was de eerste dag van het Paasfeest. Op die dag moeten Joden een lam slachten voor de paasmaaltijd. Jezus stuurde Petrus en Johannes op weg. Hij zei: ‘Ga de paasmaaltijd klaarmaken, zodat we vanavond kunnen eten.’
Aan het begin van Lucas 22 lezen we al dat het feest van de ongezuurde broden dichterbij kwam. Nu lezen we dat het feest aanbrak. Met de eerste dag begon het Pascha. De Joden moesten op deze dag het offerdier slachten (vgl. Exodus 12:21/ Ezra 6:20). Dit werd aan het einde van de middag gedaan, op de veertiende dag van de maand nisan, april mei zouden wij zeggen.
Petrus en Johannes – die later een belangrijke leiderschapsrol in de gemeente zouden vervullen ( Hand.3:1/ 4:13/8:14), werden er door Jezus op uitgestuurd. Ze moesten voorbereidingen treffen voor het Pascha dat Jezus met Zijn leerlingen wilde vieren. Er moest een kamer gereedgemaakt worden, het lam moest worden geslacht, en er moesten brood en bittere kruiden worden gekocht. En last but not least: de maaltijd moest worden klaargemaakt.
Mattheüs en Marcus hebben niet gezegd dat Jezus Zelf begon over het Pascha en de voorbereidingen. Lucas deed dat wel.
‘Waar zullen we dat doen?’ vroegen de leerlingen Hem. Het was razend druk in Jeruzalem tijdens het feest en veel pelgrims zochten een ruimte voor de viering van het paschamaal.
Haarfijn legde Jezus Petrus en Johannes uit waar ze moesten zijn en wat er zou gebeuren.
‘Ga naar de stad. Daar zul je een man tegenkomen die een kruik met water draagt. Loop achter hem aan totdat hij ergens naar binnen gaat. Zeg dan tegen de eigenaar van het huis: ‘Onze Meester vraagt waar Hij met Zijn leerlingen de Paasmaaltijd kan vieren. Dan zal die man jullie boven brengen. Daar is een grote eetkamer. En daar moeten jullie de maaltijd klaarmaken.
De leerlingen gingen naar de stad.
Alles ging precies zoals Jezus gezegd had.
En ze maakten de Paasmaaltijd klaar.
Heel bijzonder. De leerlingen gingen op pad en vonden alles precies zoals Jezus gezegd had. De man met de kruik was een ander dan de eigenaar van het huis. Kennelijk had Jezus vooraf een kamer gereserveerd. Zijn zorg was onnoemelijk groot. Hoewel Hij wist wat Hem te wachten stond, gaf Hij Zijn leerlingen prioriteit. Uit deze feiten blijkt Zijn Goddelijkheid en Zijn nooit eindigende liefde.
De leerlingen moesten zeggen dat de Meester de vraag stelde waar Hij de Paasmaaltijd kon vieren. De eigenaar van het huis moest wel een volgeling van Jezus zijn. Er waren meer mensen die Hem erkenden als Meester ( Lucas 19:39).
De eigenaar van het huis zou Petrus en Johannes meenemen naar boven om hen een opperzaal te laten zien. Een vertrek dat op het platte dak van het huis gebouwd was. De leerlingen hebben waarschijnlijk goedkeurend en bewonderend rondgekeken, want de kamer was toegerust: er waren kleden en kussens om op te zitten of om aan te liggen.
Lucas heeft de ontmoeting met de man-met-de-kruik en de eigenaar-van-het-huis niet verder ingekleurd. Zijn weergave van het verloop van de gebeurtenis bevestigt het profetische van Jezus’ uitspraak.
En zo gingen Petrus en Johannes even later de stad door om inkopen te doen. Ze zochten een lam uit en gingen naar de tempel om het te laten slachten. Misschien hebben ze dat zelf wel gedaan want dit offer mocht ook door niet-priesters geslacht worden.
Met liefde en zorg werd alles klaargemaakt.
Zo liefdevol en vol zorg was onze Meester in de uren voorafgaand aan Zijn dood.
Wij willen op Hem lijken en door alle tijden en weertijden van ons leven, onze liefde voor Hem en voor onze naasten door laten stralen in alles wat wij doen.
Christus toonde voortdurend mededogen. Niet alleen bij afzonderlijke mensen, niet alleen bij Zijn leerlingen maar ook bij hele menigten. Hij bekeek de mensen niet met verachting of onpersoonlijke onverschilligheid. Hij zorgde altijd. Op een keer waren grote menigten Hem gevolgd en ze hadden niet genoeg te eten voor onderweg meegenomen. Jezus keek naar hen en zei: ‘Ik ben met ontferming bewogen over de schare, want zij zijn nu al drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten.’( Marcus 8:2)
Bij een andere gelegenheid was het hun verlangen naar de waarheid die Hem vervulde met barmhartigheid en mededogen voor de menigte. Hij begon hen zonder omhaal veel dingen te leren. ( Marcus 6: 34) Jezus` hele dienst was ingericht naar het principe dat barmhartigheid de uiteindelijke betekenis van Gods wet is. En aangezien de Zoon van God niet was gekomen om de wet op te heffen maar om die te vervullen ( Matth. 5:17), was Hij de belichaming en openbaring van de rijkdom van Gods barmhartigheid.
In onze tijd is Jezus nog precies eender. ‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde, en tot in eeuwigheid’ (Hebreeën 13:8).
Daarom nodigt God, die de Vader der ontfermingen wordt genoemd, ons uit om vrijmoedig voor Zijn troon te komen door Jezus Christus. ( Hebr. 4: 15).
Het lam zag op Jezus. Hij is onze zondeloze, algenoegzame Hogepriester. Hij heeft een dag na de Paasmaaltijd zichzelf geofferd als onze Plaatsvervanger, in volmaakte gehoorzaamheid, en als volmaakt offer. Hij is rijk aan barmhartigheid en ontferming. Bij Hem moeten we zijn! ( Jakobus 5:11).
Wij bidden of de barmhartigheid zozeer de onze wordt, dat zij niets dan Christus laat zien. Hij is immers alles wat wij te geven hebben.