Lucas 20: 9-19

Lucas 20:9-19

In deze passage komt Jezus naar voren als de Meester die onderwijst. De dreigende aanwezigheid van de religieuze gezagsdragers hult dit hoofdstuk in een sfeer van dreiging en conflict. In de eerste plaats staat de herkomst van Jezus` gezag ter discussie. ( 20:1-8) Daarna volgen er andere vragen. ( 20: 20-40). Totdat Jezus uiteindelijk duidelijk vanuit de schriften het gezag van de Messias verklaart ( 20 :41-44). Iedereen die zijn religieuze macht misbruikt voor eigen doeleinden zal worden buitengesloten. ( 20:45/ 21: 4) en veroordeeld. ( 21:5-38). 

De methoden van de leiders van het volk worden niet verborgen gehouden voor de lezer. Ze ondervroegen Jezus met het doel om Hem in de ogen van het volk in diskrediet te brengen. Maar terwijl ze Zijn gezag in twijfel trokken was het hun eigen gezag dat aan de kaak werd gesteld. ( 20:7, 19,26,40) 

Waarschijnlijk heeft Jezus deze gelijkenis uitgesproken op het terrein van de tempel.( Lucas 20:1) Het volk hoorde Hem graag, maar de leiders luisterden kritisch, op afstand naar Hem. Ondanks dat verdrietige feit zorgden ze er wel voor dat ze precies op de hoogte bleven van alles wat Jezus zei en deed. Uit deze gelijkenis kun je een antwoord opluisteren op de vraag van de overpriesters en schriftgeleerden. 

‘Op grond van welke bevoegdheden doet U dingen? En wie heeft U die bevoegdheid gegeven? Zeg ons dat eens’ vroegen ze ( Lucas 20:2). 

Jezus gaf geen rechtstreeks antwoord, maar vertelde een gelijkenis. Daarmee wilde Hij tot uitdrukking brengen dat, zoals de knechten en de zoon gezonden waren door de eigenaar van de wijngaard, zo  ook Johannes de Doper en Jezus gezonden waren door God.

Bij de wijngaard dachten de Joden automatisch aan hun eigen volk omdat Jesaja daarover geprofeteerd had in het lied van de wijngaard. ‘Israël is de wijngaard van de Heer van de hemelse machten, de gekoesterde planten zijn de inwoners van Juda. Hij verwachtte recht, maar oogstte onrecht.Hij zocht rechtsbetrachting maar vond rechtsverkrachting.’( Jesaja 5:7) 

Toch lees je hier een verschil op. In Jesaja is het de wijngaard die een bittere teleurstelling was voor de Eigenaar, maar in de gelijkenis uit Lucas 20 gaat het meer over de verhouding tussen God de Vader en Zijn volk. Het volk waarop Hij recht had, omdat het Zijn verbondsvolk was. 

Als de wijngaard wijst op het volk Israël, dan moet je bij de landarbeiders denken aan de leiders van het volk. ‘De schriftgeleerden en hogepriesters, die begrepen dat Jezus deze gelijkenis met het oog hen verteld had, wilden Hem op dat moment laten grijpen, maar ze waren bang voor de reactie van het volk.’( Lucas 20:19)

De eigenaar verpachtte de wijngaard aan wijnbouwers. Daarna ging hij op reis. De zoon bleef thuis. Toch bleef de eigenaar vanuit de verte goed op zijn bezit letten. ‘Toen de oogsttijd was gekomen, stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst in ontvangst te nemen.’( Lucas 20:10) 

Het duurt ongeveer vier jaar voordat een wijngaard een redelijke hoeveelheid druiven produceert. Het moet dus ongeveer het vijfde jaar zijn geweest voordat er een deel van de oogst opgeëisd kon worden. Maar er gebeurde iets heel vreemds. In plaats van het afgesproken deel sloegen de knechten hun mededienstknecht. Mishandeld vluchtte de knecht weg van de wijngaard. Hij kwam gewond en met lege handen terug bij zijn heer. 

De reactie van de eigenaar is heel bijzonder. Hij stuurde een andere knecht naar de wijngaard. ‘pros-tithemi’ staat er in de grondtaal, dat betekent: ‘toevoegen.’ Er werd een andere knecht toegevoegd aan de eerste, om de opdracht van de eigenaar kracht bij te zetten. Misschien heeft de eigenaar gedacht dat er een vergissing in het spel was, en dat de knechten in de wijngaard hun mededienstknecht voor een  misdadiger aanzagen die er met de oogst vandoor wilde gaan. 

Het werd helaas al snel duidelijk dat dit een illusie was. De tweede knecht werd nog slechter behandeld  door de wijnbouwers dan de eerste. Ze sloegen hem niet alleen maar ze behandelden hem ook nog eens smadelijk. ‘Ze onteerden hem’ staat er. ( Joh. 8:49/ Jak.2:6). 

Het is duidelijk dat Jezus met deze knechten de profeten bedoelde. In het Oude Testament lezen we dat God Zijn knechten, de profeten op het oog had. ( Amos 3:7/ Daniël 9:6,10) Helaas werd er aan hun herhaaldelijke oproepen tot bekering geen gehoor gegeven.( vlg. 2 Kron.14:19/ 36:15/ Neh.9:26,30) 

Wat een eindeloos geduld had de eigenaar! ‘Daarna stuurde hij een andere knecht. De derde knecht onderging hetzelfde smadelijke lot. Hij werd afgetuigd en de wijngaard uitgegooid. Voor deze mishandeling wordt in de grondtaal het woord ‘traumatizo’ gebruikt dat je ook kunt vinden in Handelingen 19:16 en Lucas 10:34. Dit wijst erop dat ze de knecht zo ernstig hadden mishandeld dat hij nauwelijks nog kon lopen. 

Niemand zou dit walgelijke gedrag getolereerd hebben. Maar wat gebeurde er?  ‘Toen zei de eigenaar van de wijngaard: wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toesturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben.’ ( Lucas 20:13) 

Het woord ‘geliefde- agapetos’ houdt mogelijk eveneens in: de enige zoon. In Lucas 3: 22 lees je dat God de Vader van Zijn Zoon Jezus zegt: ‘ Jij bent Mijn Zoon, de Geliefde’. ( vgl. ook Lucas 9:35). 

Het moet voor de luisteraars duidelijk zijn geweest dat Jezus met de Zoon Zichzelf bedoelde. ( Hebr.1:1) 

Het misdadige gedrag van de pachters laat het ergste vrezen. De eigenaar zelf heeft dat waarschijnlijk ook gedaan want hij zei: ‘misschien zullen ze voor hem ontzag hebben’. ( Lucas 20: 13) 

‘Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toesturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben?’ Toen de wijnbouwers hem zagen overlegden ze met elkaar: ‘Dat is de erfgenaam! Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.’ En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem.’ 

De komst van de zoon van de eigenaar wordt door Jezus uitgebreider verteld dan de komst van de knechten. De pachters zagen hem en stelden vast dat het de zoon van de wijngaardenier was. Ze bedachten dat hij de erfgenaam was. Overmoedig geworden omdat de eigenaar niets gedaan had om hen voor hun gewelddadige gedrag te straffen, besloten ze de zoon te doden. 

Ze hoopten met z`n allen dat – als de pachter geen zoon meer had – zij met succes de wijngaard op zouden kunnen eisen zodra hun baas zou komen te overlijden. Misschien ook had de zoon de wijngaard reeds als erfenis gekregen. ( Lucas 15:12). 

Het beraadslagen van de pachters laat je denken aan het samen overleggen van de leiders van het volk Israël. ( Lucas 19:47/ 20:5) In Hebreeën 1:2 lees je daar meer over. Daar staat dat God de Vader de Zoon gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen. Dat gegeven heeft grote weerstand tot gevolg gehad bij de farizeeën en schriftgeleerden. 

De manier waarop de behandeling van de erfgenaam beschreven wordt doet je denken aan de manier waarop er met Jezus gehandeld zou worden. Hij werd ook buiten de stad gebracht en daar gekruisigd.( Lucas 23:26/ Joh. 19:20/ Hebr. 13:12/ vgl. 1 Kon. 21:13/ Hand.7:58) 

Jezus besloot de gelijkenis met een vraag aan zijn toehoorders. ‘Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu doen?’  Hij was tot het uiterste gegaan met het zenden van zijn geliefde zoon. Hij wilde de knechten zielsgraag het goede laten doen, datgene waarop hij recht had. Met ontzetting moet hij de resultaten van zijn inspanningen aangehoord hebben. Wanneer de pachters zelfs zijn eigen zoon verwierpen en doodden, wat zou er dan nog voor hem overblijven? Deze vraag was een ernstige waarschuwing van Jezus voor de Joodse leiders. Door Jezus te verwerpen verzetten zij zich tot het uiterste tegen Zijn Vader in de hemelen. 

Nadat de pachters zijn knechten en zijn zoon verworpen hadden, zou de eigenaar zelf komen. Niet om nog iets te vragen, maar om te straffen. Hij zou de kwade pachters ‘vernietigen’( vgl. Lucas 19:27). Dit was zijn enige antwoord op de hardnekkige ontrouw van de pachters aan wie hij zijn wijngaard had toevertrouwd. 

‘Hij komt nu zelf, hij doodt de wijnbouwers, en geeft de wijngaard aan anderen.’ staat er in de Bijbel. Met deze mensen heeft Jezus de mensen bedoeld die wel gehoor gaven aan de profeten en aan Zijn woorden. 

Toen de mensen dit hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’ ( Lucas 20:16). 

‘ God verhoede het! ‘ zou je ook kunnen zeggen. De mensen vonden het een angstaanjagend verhaal, en voor zover zij begrepen hebben wat Jezus bedoelde, geven deze woorden aan dat ze het vreselijk zouden vinden wanneer het zo zou gaan. Waarschijnlijk begrepen de mensen wel dat het om de relatie tussen God en Zijn volk Israël ging. 

Jezus keek de mensen aan die om Hem heen stonden en ontzet reageerden, en vroeg wat dan de betekenis was van het volgende schriftwoord: Er staat dat de steen verworpen werd door de bouwlieden. Hieronder verstonden de Joden in figuurlijke zin de schriftgeleerden. De ‘steen’ was volgens de schriftgeleerden de Messias.( Rom.9:33). Dit schriftwoord ( Psalm 118:22) drukt dezelfde gedachte uit als de gelijkenis die Jezus verteld heeft. 

Het vervolg van het aangehaalde Schriftwoord luidt dat deze steen tot de hoeksteen geworden is. De steen die als basis dient voor de hoek van twee muren en deze met elkaar verbindt.( zie comm.1 Petrus 2:6). Hoewel Jezus door de Joodse leiders verworpen werd, zou Hij door God verhoogd worden. Deze Oudtestamentische tekst wordt vaker in het Nieuwe Testament geciteerd omdat de apostelen van Jezus geleerd hadden dat deze tekst betrekking op Hem had.( Hand.4:11/ 1Petrus 2:7) 

Het beeld van de steen uit Psalm 118:22 wordt in dit vers door Jezus nog verder uitgewerkt. De rabbijnen kenden het volgende spreekwoord: ‘Valt de steen op de kruik, wee de kruik. Valt de kruik op de steen, wee de kruik. Hoe dan ook: wee de kruik.’ Het maakt niet uit of de kruik valt, of dat de steen valt: de steen gaat niet kapot maar de kruik wel. Een dergelijke gedachten bracht Jezus naar voren: niemand overleeft de confrontatie met de steen. 

Bij deze steen die verplettert kan Jezus gedacht hebben aan de steen die in een droom van koning Nebukadnezar een groot beeld verbrijzelde ( Daniël 2: 34) en aan de tekst waarin God vergeleken wordt met een steen waaraan men zich stoot. ( Jesaja 8:14) 

Met deze woorden liet Jezus zien dat er niemand om Hem heen kon. Wie Hem verwerpen zou, die zou met Hem te maken krijgen in het oordeel. ( vgl. Lucas 2:34) Jezus is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël. De Joodse leiders begrepen goed dat Jezus hen op het oog had met de pachters in de gelijkenis. In de vorm van een gelijkenis sprak Jezus indirect Zijn beschuldiging en waarschuwing uit. Maar Zijn boodschap kwam hard aan. 

Alleen vrees voor het volk – dat Jezus nog steeds hoog had – weerhield de leiders om op dat moment in te grijpen. 

Bronnen: studiebijbel online / studiebijbel in perspectief / SV met uitleg / de bijbel met bijdragen over cultuur en wetenschap.