Hebreeën 11 : 8 – 16

Door zijn geloof ging Abraham gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen, en hij ging op weg, zonder te weten waarheen. Door zijn geloof trok hij naar het land dat hem beloofd was maar hem nog niet toebehoorde. Samen met Isaak en Jakob, mede-erfgenamen van de belofte, woonde hij daar in tenten omdat hij uitzag naar een stad met fundamenten, door God Zelf ontworpen en gebouwd. Door haar geloof ontving ook Sara, hoewel ze onvruchtbaar was gebleven en niet meer in de bloei van haar leven, de kracht om een kind te verwekken, en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan. Zo bracht één man, wiens kracht al gestorven was, zoveel nakomelingen voort als er sterren aan de hemel staan, ontelbaar als zandkorrels op het strand langs de zee. Zij allen zijn gestorven in geloof, wat hun beloofd was, zagen ze geen werkelijkheid worden, ze hebben slechts een glimp ervan begroet, en ze zeiden van zichzelf dat ze op aarde leefden als gasten en vreemdelingen. Door zo te spreken lieten ze blijken op doorreis te zijn naar een vaderland. En daarmee bedoelden ze niet het vaderland waaruit ze weggetrokken waren, anders waren ze daarheen wel teruggekeerd. Nee, ze keken reikhalzend uit naar een beter vaderland, daarom schaamt God zich er niet voor hun God genoemd te worden en heeft hij voor hen een stad gereedgemaakt. 

Het Oude Testament bevat ontelbare voorbeelden met betrekking tot de aard en vruchten die genade van zich afwerpt. Wij die duizenden jaren later leven mogen ons verheugen in de grote voorbeelden van mensen die ooit door het geloof geleefd hebben. De genade van het geloof werpt in Hebreeën 11 een blik achteruit, maar tegelijkertijd ook vooruit. Het ware geloof is een oude genade, zo oud als de wereld zelf. Het geloof kijkt niet alleen uit naar het einde van de wereld, maar vergeet nooit haar begin. Het gaat om een wereld die door een eeuwige God is gemaakt, maar zelf niet eeuwig is. Ze is gemaakt door God uit niets. ( Gen. 1 ) 

Op deze wereld leefden na de zondeval zowel gelovigen als ongelovigen. Ze waren in een voortdurende strijd verwikkeld omdat God vijandschap gezet heeft tussen de nakomelingen van Adam en Eva die het geloof ontvingen, en nakomelingen die aan de wil van de satan onderdanig bleven. De Hebreeënbrief stelt ons aan enkele beroemde voorbeelden uit het Oude Testament voor , mensen van wie de bijzondere geloofsdaden beschreven werden. Samen vormen ze een galerij van geloofshelden, die ons tot op de dag van vandaag bemoedigen. 

Abraham en Sara horen daar ook bij. 

Abraham noemt de Bijbel de vriend van God. Hij beleefde een uitzonderlijke roeping. Hij was de eerste persoon in het Oude Testament over wiens geloof uitdrukkelijk gesproken werd. Toen Jahweh hem riep was dat geen sinecure. Abraham was al 99 jaar toen de Heere aan Hem verscheen en zei: ‘ Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten en ga naar het land dat Ik je zal wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken, Ik zal je zegenen en zal je aanzien geven. Een bron van zegen zul je zijn. Ik zal zegenen wie jou zegent, en wie jou bespot zal Ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij. ‘ 

Abraham geloofde God op Zijn Woord en trok weg uit zijn geboorteplaats. Abraham geloofde in de Heere, en God rekende hem dit als gerechtigheid toe ( Rom. 4 : 3 ). Er wordt dus verband gelegd tussen geloof en toegerekende gerechtigheid. Hij had nog niets van het beloofde land gezien, toch gehoorzaamde hij de Heere God op Zijn woord. Zo voldeed Abraham aan de definitie van geloof ( Hebr. 11: 1 ) Gehoorzaamheid is een kenmerk van het geloof. ( Hebr. 5 : 9 ) Aan de andere kant echter zijn ongehoorzaamheid en ongeloof ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. 

Toen Abraham eenmaal aankwam in het land Kanaän, vond hij daar geen warm onthaal. Het land bleek bewoond te zijn. Abraham werd zodoende een vreemdeling, en bijwoner in het land van de belofte. Hij bezat geen land en geen burgerrechten. Pas nadat Sara overleed kocht hij een klein stukje land, een graf. Het werd Abraham niet eens toegestaan om een stad te bouwen, zodoende moest hij in tenten blijven wonen. Volgens de Mozaïsche wetten had Abraham eigenlijk goed behandeld moeten worden ( Exodus 22: 20 ) Maar daar leek het helemaal niet op. Juist deze situatie – Abraham in tenten, als een volk van nomaden – illustreerde zijn geloof in de beloften van God. Jahweh was het die hem inzicht gaf in de toekomst: het feit dat zijn zonen het land erfelijk in bezit zouden krijgen. 

Abraham werd zijn leven lang gevormd, en leerde steeds meer om zijn uitzicht en verwachting niet op het aardse erfdeel, maar op het hemelse te stellen. God had immers gezegd dat hij het land aan zijn nakomelingen zou geven? ( Gen. 11 : 7 ) Het uitzicht op het hemelse erfdeel was een steun voor hem onder alle beproevingen van zijn vreemdelingschap. De stad die fundamenten heeft is een een beeld van alles wat veilig, duurzaam en vast is. God is de ontwerper en de bouwmeester van deze stad. Ze is daarom dan ook hemels, en wordt het nieuwe Jeruzalem genoemd. Al in het Oude Testament werd er over deze stad geprofeteerd ( Jes. 54 : 11 – 13 / Zach. 2 : 7 – 9 ) 

Naast Abraham leefde zijn vrouw Sara. Zij werd medegenote van de beloften die God uitgesproken had. Helaas lachte zij om de vervulling ervan, alsof het onmogelijk was dat die vervuld zouden worden. Ze wist zowel zichzelf als haar man onvruchtbaar, en dacht er niet aan dat God ondanks dat Zijn belofte kon vervullen. Abraham en Sara hebben het allebei moeilijk gehad met de vervulling van de belofte, dat kun je meerdere keren in de bijbel lezen. 

‘ Heer mijn God, wat heeft het voor zin mij te belonen? Ik zal kinderloos sterven en alles wat ik bezit zal het eigendom worden van Eliëzer uit Damascus. U hebt mij immers geen nakomelingen gegeven daarom zal één van mijn dienaren mijn erfgenaam worden. ‘ ( Gen. 15 : 2, 3 ) verzuchtte Abraham eens. 

En Sara – op haar beurt – gaf haar slavin aan Abraham terwijl ze zei: ‘ Luister, de Heer houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen. ‘ En zo gebeurde het. Maar dit was niet de weg die de Heere voor ogen had. Hij zei: ‘ Nee je vrouw Sara zal een zoon baren, die  je Isaak moet noemen. Met hem zal Ik Mijn verbond voortzetten. Het zal een eeuwigdurend verbond zijn dat ook voor zijn nakomelingen gelden zal. ‘ ( Gen. 17 : 19 ) 

Dat hielp allemaal niets. ‘ Sara lachte in zichzelf en zei: zou de liefde dan nog voor mij weggelegd zijn? Ik ben immers verwelkt en ook mijn man is al oud. ‘ ( Gen. 18 : 12 ) 

Maar het was niet goed in de ogen van God. Hij zei: ‘ Waarom lacht Sara, waarom vraagt ze zich af of ze op haar leeftijd nog wel een kind ter wereld kan brengen? Is er ook maar iets voor de Heer onmogelijk? Op de vastgestelde tijd, over precies een jaar, kom Ik bij je terug, en dan heeft Sara een zoon. ‘ ( Gen. 18 : 13 ) Sara ontkende dat ze gelachen had, maar ondanks dat moet ze op God vertrouwd hebben, anders had de schrijver van de Hebreeënbrief dat eeuwen later niet vermeld ( Hebr. 11 : 11 ) .

‘ De Heer zag om naar Sara, zoals Hij had beloofd, en gaf haar wat Hij haar had toegezegd. staat er in Gen. 21 : 1 – 7. Sara werde zwanger en baarde Abraham op zijn oude dag een zoon, op de vastgestelde tijd die God hem had genoemd. Abraham noemde de zoon die hij gekregen had en die Sara hem had gebaard Isaak en hij besneed Isaak toen deze acht dagen oud was. Zoals God hem had opgedragen. Abraham was honderd jaar toen zijn zoon Isaak werd geboren. God maakt dat ik kan lachen ‘ zei Sara, en iedereen die dit hoort zal met mij lachen. Wie had Abraham durven voorspellen dat ik ooit een kind de borst zou geven? En toch heb ik hem op zijn oude dag nog een zoon gebaard! ‘  

Deze episode markeert om twee redenen een belangrijke fase in het leven van Abraham. Enerzijds werd eindelijk de zo langverwachte zoon geboren. De tekst geeft nogmaals blijk van Abrahams uitzonderlijke gehoorzaamheid want hij zou Isaak besnijden en Ismaël wegsturen. De ene daad waarborgde de verplichting die hij bij het sluiten van het verbond op zich genomen had, de andere daad moest hem veel hartepijn hebben gekost, want Abraham hield ook veel van Ismaël. Ongeacht de gevolgen gehoorzaamde hij toch de God van de beloften. 

De tekst van Genesis 21 laat duidelijk Gods dubbele trouw zien: trouw aan Abraham en Sara door hun de beloofde zoon te schenken, maar ook aan Hagar en Ismaël, over wie Hij Zich ontfermde en aan wie Hij beloofde dat Hij Ismaël tot een groot volk zou maken. Opvallend is hoe de Heere omgaat met ongeloof of wantrouwen richting Zijn Goddelijkheid en waarheid. Hij liet Hagar en Ismaël niet in de steek, maar ook Abraham en Sara niet. 

Deze God is het waard om geëerd, gediend en gevreesd te worden. Hij zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig aan Zijn beloften denken. Wat een God! Hij schaamt zich niet voor de mens. Daarom mogen wij ons nooit schamen om voor Zijn heerlijke Naam uit te komen. 

One response to “Hebreeën 11 : 8 – 16

  1. You are truly a just right webmaster. This website loading speed is amazing.
    It kind of feels that you are doing any unique trick.
    Moreover, the contents are masterpiece. you have done a wonderful job on this subject!
    Similar here: <a href="[Link deleted]sklep and also here: <a href="[Link deleted]online

Geef een reactie