“ Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien. Om hun geloof werden de mensen uit vroeger tijden geprezen. ” ( Hebr. 11 : 1,2 )
De auteur van de brief aan de Hebreeën is onbekend. Hij is een denker met een opvallende kennis van het Oude Testament en een originele leeswijze ervan. Hij bezit een krachtige zelf-reflectieve geest, en is in staat om rustig een conclusie voor te bereiden en die tot het eind van zijn betoog toe uit te werken. Als hartstochtelijk gemeenteman laat hij zich als zeer betrokken iemand kennen, en draagt bijzonder veel verantwoording voor het heil van zijn toehoorders. De schrijver is zo vol van God dat zijn waarschuwingen daardoor iets plechtigs krijgen. Hij is streng maar dat komt door de agapè die er achter zijn woorden zit.
“ Ik vraag u dringend broeders en zuster, ontvankelijk te zijn voor deze woorden van bemoediging, ook al heb ik u maar beknopt geschreven. “ lezen we aan het einde van de brief.( 13 : 22 ) De auteur wil laten zien dat de genade die Jezus Christus beschikbaar stelt in alle opzichten veel meer is dan het oude verbond met de wetten van Mozes kon bieden. Terugval naar het oude zou een daadwerkelijke ontkenning van de genade inhouden. ( Hebr. 6 : 6 ) Waarom was dit gevaar denkbaar aanwezig? Angst voor vervolging, en terugval in een lauwe christelijke levenswandel bedreigde de geadresseerden. Mogelijk waren dat bekeerde Joden of Joodse christenen. Het zouden ook Palestijnse Joden binnen de gemeente van Jeruzalem kunnen zijn. ( Handelingen 6 : 1 )
Hebreeën 10 en 11 zijn feitelijk een definitie van de genade van het geloof in twee gedeelten. Geloof en hoop gaan samen. Dezelfde zaken die de reden van onze christelijke hoop zijn, zijn ook het onderwerp van ons geloof. Het is onze vaste overtuiging en verwachting dat God alles wat Hij ons in Christus beloofd heeft, vervullen zal. Als wij ons geloof oefenen dan blijft dat niet zonder gevolgen. Blijdschap, vrede, en een geopend zicht op de heerlijke toekomst die er voor ons weggelegd is vullen ons hart.
Het geloof schildert onze geest de werkelijkheid van geestelijke zaken voor ogen die niet met het natuurlijke oog te zien zijn. Dat doet niemand minder dan de Heilige Geest via Zijn Woord en de Heilige Sacramenten. Het geloof is een oude genade. Adam en Eva waren de eerste mensen die dit geloof bezaten. De genade van het geloof kijkt niet alleen naar de terugkomst van de Heere Jezus, maar ze kijkt ook achterom, naar hoe alles begonnen is.
Daarom wordt in Hebreeën 11 de verrekijker van het geloof naar het verleden gericht. Eén voor één passeren Gods gelovigen de revue. Ze worden ons voor ogen geschilderd om ons moed te geven op onze weg achter Jezus aan! We prijzen Hem dat Hij gericht was op Zijn Vader, als de poolster van Zijn leven. Hij week niet af naar rechts of links door wat de mensen zeiden. Wij hebben het nodig dat onze geest en mond vervuld blijven met de waarheid van Christus. Onze woorden moeten klinken als signalen op een heuvel, dat Jezus Christus de Zoon van God is. Het wordt door onze Vader in de hemelen geopenbaard. Het wordt ook geopenbaard door Zijn dienaren die het geschreven Woord met kracht proclameren, zodat wij de waarheid over Jezus zien met het doel dat Hij verheerlijkt wordt!