In Israël was het de gewoonte dat het grondbezit in handen van de familie lag waaraan het oorspronkelijk toebedeeld was. ( Lev. 25: 23 – 28 ) De wet wilde voorkomen dat het erfdeel in handen van maar enkele mensen zou blijven.
Het volk van Israël werd van twee soort zonden beschuldigd, die met een oordeel bedreigd werden. In de eerste plaats werden de profeten van de Heere vervolgd, en werd hen het zwijgen opgelegd. Het was een zonde die de Heere bijzonder verontwaardigde en toornig maakte, want het zenden van Zijn profeten was een teken van Zijn goedertierenheid, ongeacht de boodschap die ze te brengen hadden.
Er werd echter totaal niet naar deze mensen geluisterd, hen werd tegenstand geboden. De mensen zeiden als in Jer. 30: 10: ” vermoei ons niet met het verhaal van wat u gezien hebt, en breng ons niet van die verschrikkelijke tijdingen. ” Ze moesten óf helemaal niet profeteren, óf wat ze te brengen hadden moest de mensen aangenaam in het gehoor liggen.
Het tweede delict werd de Israëlieten minstens zo zwaar aangerekend. Op grote schaal werden de armen door de rijken onderdrukt en van hun erfdeel beroofd. Zodra de rijken een grondgebied waar ze hun oog op hadden laten vallen ingepikt hadden, werden de armen die daarop woonden verbannen.
Het was een onweerlegbaar feit dat de woorden uit de oude boekrollen van Jaweh hoop en toekomst, boden, dit gold slechts voor degenen die de rechte weg gingen. Micha`s toehoorders waren echter in de verste verte niet van plan om naar de profeet te luisteren, daarom wachtte hen niets anders dan het Goddelijk oordeel.
Het hele land was Goddeloos bezig. Het was onrein, en bracht verderf en vernietiging voort. Er traden naast de gezondenen van God valse profeten op die de mensen misleidden. Ze waren niet vervuld van de Heilige Geest, maar van lege praat en valse leugens. Het zag er hopeloos uit allemaal. Maar God liet het daar niet bij zitten!
Na het oordeel trad een gunstige wending op, Micha profeteerde en zag het heerlijke verlossingswerk van de Heere Jezus helder voor zijn geestesoog oplichten.
” Ik zal je bijéénbrengen Jakob, je in je geheel bijeenbrengen. Ik zal verzamelen wat er van Israël over is. Ik zal ze samenbrengen als schapen en geiten binnen de veilige omheining. Als een kudde in de wei. Waar het samenkomt zal het gonzen van de mensen. Hij die de bres slaat gaat voorop. Ze breken uit en trekken door de poort naar buiten. Hun koning gaat voorop. Christ, and Christ alone! Hij zou aan het hoofd gaan met beloften van barmhartigheid, goedheid en goedertierenheid.
In Jezus Christus is de strijd tegen zonde, hel en dood geslecht. Hij is de Doorbreker, Die Zijn volk naar stille wateren leiden wil.
( SB iP, MH, SV mkantt )