2 Petrus 1 : 3-11
Deze algemene brief van Petrus begint tamelijk klassiek, en er staat niet precies aangegeven aan wie hij is gericht. Meteen vanaf het begin zette Petrus zich duidelijk af tegen ‘dwaalleraren’. Hijzelf was een dienaar van zijn Meester Jezus Christus die hem als apostel had aangesteld, terwijl de andere ‘leraren’ hun eigen ideeën brachten. Het geloof van Petrus was hetzelfde als dat van zijn lezers. Ze hadden het van niemand minder dan van Jezus Zelf ontvangen. Het geloof van de dwaalleraren was iets totaal anders. Dat berustte op een zogenaamde kennis die daar ver bovenuit zou stijgen als je hen zou moeten geloven. Maar de kennis waarover de apostel het had had niets te maken met een onpersoonlijke werkelijkheid. Ze ging samen met de kennis over de Heere Jezus Christus en het leven in Zijn nabijheid en in gemeenschap met Hem.
Door zijn aanhef getuigde Petrus zonder omwegen de Redder als Rechtvaardige Heer die geen genoegen kan nemen met zonde en slechtheid. De dwaalleraren verwierpen de heerschappij, de wederkomst, en de rechtvaardigheid van Christus. Ze leidden een losgeslagen en losbandig leven.
In zijn strijd tegen de leer van de dwaalleraren die aan het apostolisch onderwijs hun eigen verkeerde en misleidende ideeën toe wilden voegen handhaafde Petrus dat de gelovige christen alles van God gekregen had wat hij nodig had om een vroom leven vol godsvrucht te leven. Deze soort kennis verbond de gelovige persoonlijk met de Heere God.
De ‘Goddelijke natuur’ die Petrus beschreef is een uitdrukking die veel voorkwam in geschriften van heidenen en van Griekse filosofen uit die tijd. Petrus gebruikte de term ook, maar wijzigde haar betekenis. ‘Wat God aan de mens geeft vergoddelijkt hem of haar niet, maar maakt de mens tot een zedelijke afspiegeling van God.’ aldus Petrus.
Om die reden moesten gelovigen zich inspannen om hun geloof te verrijken: Een Griekse uitdrukking die uit de wereld van het toenmalige theater afkomstig was. Rijke burgers in Athene sponsorden treurspelen om de voorstellingen nog uitbundiger en mooier te maken.
Dit voorbeeld gebruikte Petrus om de gelovigen aan te moedigen hun uiterste best te doen om hun geloof van een beter en hoger gehalte te maken. Het geloof was als het ware een ketting met zeven schakels. De liefde was de bekroning ervan. Geloof, deugdzaamheid, kennis, zelfbeheersing, volharding, vroomheid en liefde. Daarom ging het!
Bij de stoïcijnen was zelfbeheersing de grootste deugd die een mens bezitten kon. Ze was het hoogste levensdoel. Maar Petrus zag deze eigenschappen niet als een betere of hogere eigenschap dan de andere, hij plaatste alle deugden naast elkaar. Het geloof was de bron en de liefde was het doel.
Zelfbeheersing was voor Petrus niet een stoïcijnse ongevoeligheid voor verdriet, maar het was: het beheersen van de hartstochten.
Volharding was geen heldhaftig uithoudingsvermogen maar volharding in gehoorzaamheid aan God. Hij die trouw is en doet wat Hij belooft.
Geloof leidde tot een leven dat gekenmerkt werd door een dagelijks wandelen, een dagelijkse omgang met God. Een levenshouding die niet in de eerste plaats gekenmerkt werd door uiterlijkheden maar door een oprecht hart.
De christenheid vormt een nieuwe gemeenschap van broers en zussen die elkaar liefhebben. De laatste schakel is het kenmerk bij uitstek voor een leerling van Jezus Christus: (Johannes 13: 35) de weerspiegeling van een Goddelijke eigenschap, typerend voor de evangelische boodschap.
Alle mooie eigenschappen die Petrus noemde waren niet het middel om het heil te verwerven maar het waren middelen om het christenleven uiterst vruchtbaar te doen zijn. Ze bewerkten ook een steeds diepere kennis van de Heere Jezus Christus.
Het is duidelijk: het geloof maakt mensen niet lijdelijk, en het blijft nooit stilstaan in het leven van een kind van God. Het geloof zorgt ervoor dat wij blijven groeien en toenemen in de genade en kennis van onze Heere Jezus Christus.
‘Wie deze dingen niet onderkent en niet op waarde schat is kortzichtig en blind’ aldus Petrus. Blindheid is in de Bijbel vaak een beeld van onkunde en ongeloof.
Het doel van het offer van Jezus moet altijd in onze herinnering voort blijven leven. We mogen nooit vergeten dat Hij met Zijn bittere en smadelijke dood voor onze zonden betaald heeft. Daarom moeten we ons echt inspannen om heilig en rein te leven.
Wetteloze dwaalleraren waren dit allemaal vergeten aldus Petrus. De oprechte christen daarentegen maakt zijn uitverkiezing waar door in zijn leven de genoemde eigenschappen aan de dag te leggen. God kiest mensen uit voor het heil. Tegelijkertijd roept Hij op tot gehoorzaamheid en een heilig leven. Wie door genade deze vruchten in zijn leven mag laten zien, bewijst daardoor dat hij of zij door God uitverkoren is.
De toekomende tijd richt onze gedachten op de ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde.’ aldus Petrus. De onverdiende goedheid van Jezus Christus uit zich erin dat de poort tot het heil wijd open staat voor mensen die God heeft geroepen en uitverkoren.