Johannes 6:35

“Ik ben het Brood dat leven geeft” zei Jezus ‘Wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal geen dorst meer hebben.’ “

Toen Jezus de woorden uit Johannes 6 uitsprak was het bijna de tijd van het Joodse Pascha.
Drie keer had Jezus het over een Pascha dat bijna aan zou breken: in Johannes 2:13/ 6:4 en 11:55.

De eerste keer tijdens Zijn rondwandeling op aarde ging Jezus Zelf naar Jeruzalem, maar in Johannes 6 was dat niet het geval. Toen was de reis te gevaarlijk omdat de Joden steeds vijandiger werden ten opzichte van Jezus. 

Omdat de opmerking over het Pascha in Johannes 6 midden in het verhaal staat, nemen we aan dat het gewoon een tijdsaanduiding was. Hij heeft daarmee ook iets gezegd met betrekking tot de wonderlijke spijziging van de schare mensen die naar Hem kwamen luisteren. Zoals de Paasmaaltijd het hoogtepunt van dit Joodse feest was, zo wilde Jezus dat de mensen naar Hem toe kwamen. Hij wilde een maaltijd voor hen bereiden. Dat was niet alleen om hongerige magen te vullen. De diepere betekenis achter de wonderlijke spijziging was gelegen in Jezus` toespraak over het Brood des Levens ( vs 26-59). Het ging over een verlossing die veel en veel groter was dan de Exodus onder Mozes was geweest. Hoewel het Joodse Pascha daaraan herinnert, wilde Jezus de mensen leren dat Hij een veel grotere Bevrijder was. Hij was naar de aarde gekomen om de mensenziel te bevrijden. 

Er was een grote menigte luisteraars toegestroomd. Iedereen wilde de stem en de woorden van de Meester horen. Hoewel Jezus altijd in de eerste plaats voor Zijn discipelen bezig was, mochten vele anderen ook toeluisteren.
Jezus sloeg Zijn ogen op en keek naar al die mensen. Grote bewogenheid doortrilde Zijn ziel. ( Marcus 6:34/ Lucas 6:20).In Johannes 4:35 riep Hij Zijn leerlingen op om op dezelfde manier naar de mensen te kijken.
Jezus dacht niet alleen aan de zielen, Hij dacht ook aan hun lichamelijke behoeften. Hij wenkte Filippus en vroeg: ‘waar zullen we brood vandaan halen om al deze mensen te voeden?’Filippus kwam uit Betsaïda. Misschien wist hij een bakker of kende hij mensen die voor de inwendige mens zouden kunnen zorgen. Omdat het een eenzame, afgelegen plaats was, zou het lastig zijn om voor zoveel mensen brood te kopen. 

Was het een retorische vraag die Jezus stelde? Een inleiding op een wonder? Of wilde Hij Zijn leerlingen op de proef stellen? Zou Filippus de uitdaging verstaan die er in de vraag van Zijn Meester opgesloten lag? Jezus stelde het geloof van Filippus op de proef. Maar het werd Filippus niet gemakkelijk gemaakt. Hij kreeg de opdracht om de mensen eten te geven.( zie Matth.14:16/ Marcus 6:37/ Lucas 9:13). 

Filippus was erbij geweest toen Jezus water in wijn veranderde. Zou hij dat nog weten, en was zijn geloof daardoor zo sterk geworden dat hij nu ook zou geloven dat er een wonder ging gebeuren?

Jezus wist allang wat Hij zou gaan doen. Toen Filippus moedeloos zei dat 200 penningen nog te weinig waren om voedsel te kopen, zei Andreas, een andere leerling van Jezus dat hij tussen de menigte een jongen ontdekt had die vijf broden en twee vissen bij zich had. Ook Andreas dacht niet aan een wonder, hij zei: ‘dat is veel te weinig voor zoveel mensen.’

Vijf broden en twee vissen. (met tekst)

Maar Jezus dacht er anders over. Hij liet het lunchpakket van de jongen bij zich brengen. Het was precies wat Hij nodig had om ten uitvoer te brengen wat Hij zich voorgenomen had en waarin Hij in principe al had voorzien. Filippus en Andreas hadden de proef op hun geloof niet doorstaan. Johannes heeft door de verwoording van de geschiedenis duidelijk parallellen getrokken naar 2 Kon.4:42, waar een soortgelijke spijziging plaatsgevonden heeft ten tijde van Elisa. 

De mensen kregen de opdracht om te gaan zitten op een mooie plek. Er was heel veel groen gras omdat het voorjaar was. Toen de mensen waren gaan zitten konden ze geteld worden, en het bleek dat er meer dan 5000 zielen waren. Dat waren nog maar alleen de mannen. Vrouwen en kinderen niet meegerekend. 

Jezus nam de vijf broden die Hij van de jongen gekregen had, en sprak de dankzegging uit. Dit was naar het Joodse gebruik dat de huisvader of gastheer aan tafel de maaltijd opende met een gebed waarin God geloofd en gedankt werd voor het eten, en een zegen gevraagd werd voor de maaltijd. Voor Jezus betekende dit gebed meer, Hij wist al dat Hij door het uitdelen van brood en vis zou getuigen van de opdracht van Zijn Vader om de mensen overvloed te geven. ( Joh.10:10/ 11: 41). 

Zo deed Jezus het ook. Zoals een Joodse vader of gastheer de paasmaaltijd uitdeelde onder de tafelgenoten, zo deed Jezus het ook. Hij brak het brood en de vis en verdeelde dat onder de leerlingen, die het op hun beurt weer uitdeelden onder de mensen. 

En het wonder geschiedde: er was meer dan genoeg voor iedereen. De mensen konden zoveel eten als ze maar wilden. In deze overvloedige toedeling kunnen we een vervulling lezen van de profetie dat de Messias in Zijn koninkrijk een overvloedig feestmaal zou aanrichten voor alle volken. ( Jesaja 25:6). 

Toen alle mensen verzadigd waren, kregen de leerlingen een nieuwe opdracht: ze moesten alle overgebleven brokken verzamelen. Dit deed men vanuit de gedachte dat een gave van God niet verspild mocht worden. Meer-dan-nodig bleek een extra zegen te zijn, 

Jezus heeft nog veel meer gezegd. Maar uiteindelijk kwam Hij bij de climax van de les die Hij de mensen wilde leren. Hij zei: ‘Ik ben het Brood des levens, wie tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en wie in Mij gelooft, zal geenszins dorsten.’ Jezus gaf niet alleen heerlijk brood, Hij was Zelf het Brood. Leven bevattend en leven schenkend Brood. Jezus maakte ons duidelijk dat het in essentie niet gaat om wat Hij leert, maar om Wie Hij is. 

Misschien vraag je je af hoe je zodanig verzadigd kunt worden dat je voor altijd genoeg hebt. Dat kan door te komen tot Hem die het Brood des levens is. Met grote zekerheid heeft Jezus uitgeroepen dat een mens die tot Hem komt met handen en ogen van geloof, nooit meer zal hongeren of dorsten. Deze roep van Jezus klinkt nog steeds. Wat een genade! 

Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt