1 Korintiërs 15: 35-49

1 Kor. 15: 35 – 49 

Paulus had in de voorgaande verzen voldoende aangetoond dat er een lichamelijke opstanding plaats zal vinden. Nu volgt de vraag hoe dat dan precies in zijn werk zou gaan. Om nog preciezer te zijn: ‘welke aard het opstandingslichaam van ons mensen zal hebben. Het idee dat het stoffelijk overschot van een mens weer tot leven zou worden gewekt, was voor veel Grieken ondenkbaar. Zo is hun ontkenning van de lichamelijke opstanding begrijpelijk. De woorden staan hier in een bepaalde stijlfiguur om een denkbeeldige tegenstander aan het woord te laten. ( vgl. Jak.2: 18) Maar we moeten wel bedenken dat deze vragen als eerste door de Korintiërs gesteld zouden kunnen worden. 

Paulus wist dat er veel mensen binnen de gemeente waren die er helemaal geen rekening mee hielden dat er een tijd komt dat alle mensen moeten sterven. Deze mensen dachten al helemaal niet aan een opstanding. Om deze mensen te laten merken dat ze uiterst onnadenkend bezig waren, kwam Paulus nogal fel uit de hoek.’Dwaas’ schreef hij. ( aphron= onverstandig, dwaas). Het heeft betrekking op de dwaze mens die geen rekening houdt met het Goddelijk handelen. ( Psalm 14:1/ 53:2) ‘De dwaas zegt: ‘er is geen God.’ 

Paulus verweet zijn tegenstanders ‘dwaasheid’ terwijl ze juist zo hoog opgaven van hun wijsheid en kennis. Ze wisten immers dat zaden die in een akker gestrooid werden, eerst moesten sterven om nieuw leven voort te brengen. In het verlengde daarvan zou het hen begrijpelijk moeten worden dat een dood lichaam het begin kan zijn van een nieuw, verheerlijkt leven. 

De apostel werkte de vergelijking van het zaad verder uit om duidelijk te maken dat het lichaam dat eens zal worden opgewekt uit de dood, van een totaal andere orde is dan het lichaam dat begraven wordt. 

Niet het toekomstige lichaam wordt ‘gezaaid- begraven’ als er een graankorrel of een ander zaad in de grond gestopt wordt. Nee, het gaat om een korrel waar nog geen wortel, stengel of blad aan te bespeuren valt. Op dezelfde manier ontbreekt aan het dode lichaam van een mens alle heerlijkheid die het in de opstanding zal hebben. 

De vergelijking met het zaad gaat nog een stap verder. God heeft bepaald dat elke plantensoort zijn eigen zaad, en elke zaadsoort zijn eigen plantensoort voort zou brengen. ( vgl. Gen.1: 11). Op dezelfde manier zal ook het gestorven menselijke lichaam worden opgewekt in een door God bepaalde vorm die in harmonie zal zijn met het wezen van die mens. ( Vandaar: ‘het eigen lichaam.’) De werkwoordsvorm ‘didosin’ geeft aan dat deze door God gestelde regel nog altijd van kracht is. 

De Korintiërs hadden nog  niet veel notie van de opstanding, en van de manier waarop dat zou gebeuren. Daarom putte Paulus zich uit met het aandragen van goede voorbeelden. Hij schreef: ‘ Hoeveel soorten vlees zijn er wel niet op aarde? ‘ Met ‘vlees’ bedoelde Paulus heel gewoon de substantie waaruit het menselijk lichaam bestond. Wanneer er hier en nu al verschil bestaat tussen het vlees van mensen, vogels, vissen en dieren, dan is het ook voorstelbaar dat de substantie van het toekomstige menselijke lichaam er anders uit zal zien dat het huidige lichaam dat na de zondeval zoveel te lijden heeft gekregen. 

En er is nog een belangrijk verschil tussen het natuurlijke lichaam en het toekomstige verheerlijkte lichaam van een mens. ‘Er zijn hemelse lichamen en er zijn aardse lichamen’ schreef Paulus. Ze hebben een verschil in heerlijkheid. Zon, maan en sterren zijn hemelse lichamen. Aardse lichamen zijn alle wezens op aarde, waaronder ook de mens valt. Het woord ‘doxa’ betekent: glans, lichtschijn, heerlijkheid, glorie, eer. Het menselijk lichaam heeft na de zondeval nauwelijks iets van glans en glorie behouden. En we geven al helemaal geen licht, zoals de zon en de maan dat doen. We kunnen hoogstens eens stralen van vreugde als we erg blij of dankbaar zijn. 

De hemellichamen zijn juist zichtbaar omdat ze licht geven. In het toenmalige wereldbeeld werden ze door hun plaatsing aan de hemel verondersteld dicht bij God te zijn. In de Bijbel worden ‘lichtglans, eer en glorie ‘ en Gods heerlijkheid en heiligheid vaak met elkaar verbonden, in één adem genoemd. ( zie 1 Tim.6:16 / Openbaringen 1:16) In Daniël 12: 3 lezen we in verband met de opstanding dat de gelovigen zullen stralen als de glans van het uitspansel en mensen die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren. 

De hemellichamen hebben allemaal een verschillende glans. Zelfs de sterren verschillen onderling. Paulus illustreert hier de gedachte dat de gelovigen bij de opstanding uit de doden ook zullen verschillen in heerlijkheid. Veel verklaarders denken dan ook dat er verschillen in beloning zullen zijn die aan de heiligen toe zullen vallen. Paulus heeft deze gedachte hier niet verder uitgewerkt. Daarom laten we deze gedachten dan verder aan de Heere God over die alles veel beter weet dan wij. 

Er zal dus verschil zijn in ons opstandingslichaam. Het zal volmaakter en volkomener zijn dan ons natuurlijke lichaam. 

‘Speiretai’ schreef Paulus. Met dit woord bedoelde hij dat de begrafenis van het menselijk lichaam vergeleken moet worden met het zaaien van een zaad. Er zal iets nieuws uit dat lichaam tevoorschijn komen. Het belangrijkste verschil zal zijn dat het vergankelijke onvergankelijk zal zijn geworden. 

Onze vergankelijkheid blijkt al uit het feit dat wij verouderen en uiteindelijk zullen sterven. Het onvergankelijke zal blijken uit het heerlijke feit dat ons opstandingslichaam eeuwig leven heeft, en nooit meer zal vergaan. 

De heerlijkheid van ons opstandingslichaam zal gelijk zijn aan de heerlijkheid van de Heere Jezus Christus. 

We zullen nooit meer moe, zwak, ziek of uitgeput zijn. Er zal geen nood, vervolging, pijn of stress meer zijn. Niemand zal ons nog te na komen. Onze nieuwe bestaanswijze zal er één van kracht zijn. Alle tegenstand zal overwonnen zijn. We zullen zelfs geen voedsel meer nodig hebben om te bestaan. ( 1 Kor. 6: 13). 

Een heerlijke toekomst is weggelegd voor alle mensen die God eren, dienen en vrezen. 

‘Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde, schaamte zal hun gezicht niet kleuren.’ ( Psalm 34) 

Gebed: ‘Vader der heerlijkheid wij loven U omdat U met machtige hand Uw Zoon Jezus uit de doden hebt opgewekt. Wij prijzen U omdat de steen die door de bouwlieden was afgekeurd de Hoeksteen geworden is. Dit hebt U bewerkt, en het is wonderlijk in onze ogen. 

De dood kon Hem niet vasthouden! Onze laatste vijand is gevallen voor Uw kracht in Jezus` overwinning over de dood. Wij zijn nu bevrijd van onze vreest voor deze aloude vijand. 

En geef nu, o God dat we leven in de rijkdom van alles wat Jezus opstanding betekent. Alle gezeg in hemel en op aarde behoren Hem toe. Geen macht of vijand kan tegen Hem op. Utteindelijk kan slechts het Goede over ons komen, zo lang we op Hem vertrouwen. Het beste moet altijd nog komen. 

Daarom Vader, ban vrees en tobberij, ontmoediging en somberheid uit ons leven. Neem ons volledig in beslag door de ultieme werkelijkheid van Christus` definitieve overwinning over de dood. Laat ons nooit de allesomvattende heerlijkheid vergeten dat U aan Jezus een Naam hebt gegeven boven alle Naam. Maak dit werkelijkheid in ons dagelijks leven, door ons te laten zien dat ieder mens, klein of groot eens zal staan voor de opgestande en triomferende Rechter van alle volken. 

Geef ons een verbroken maar vrijmoedig hart door de genade en macht van Jezus. Lieve Vader we willen zo graag dat ons leven iets betekent voor U in het bekendmaken van Zijn grootheid. Werk in ons naar dat doel toe, met al Uw kracht. 

In Jezus` Naam bidden wij dit, Amen!