1 Korintiërs 15: 29-34

1 Korintiërs 15: 29-31

‘Er zijn christenen die zich laten dopen voor iemand die al gestorven is. Ze hopen dat die persoon dan ook gered zal worden. Ze geloven dus dat mensen uit de dood zullen opstaan. Anders zou het zinloos zijn om zich voor hem te laten dopen. En kijk ook eens naar mij. Op elk moment is mijn leven in gevaar. Ja, vrienden elke dag zou ik gedood kunnen worden omdat ik een dienaar van onze Heer Jezus Christus ben. God weet dat dat waar is.Net zoals Hij weet hoe trots ik erop ben dat jullie zijn gaan geloven. Stel dat ik hier in Efeze de doodstraf krijg, en tegen de wilde dieren moet vechten. Wat zou dat voor zin hebben als ik niet zou geloven dat de doden zullen opstaan? Dan zou ik beter kunnen zeggen: ‘Laten we lekker eten en drinken want morgen gaan we toch dood.’Denk aan het spreekwoord: ‘omgaan met slechte mensen maakt goede mensen slecht.’Pas dus op voor mensen die niet geloven dat de doden zullen opstaan. Vergeet die verkeerde ideeën en denk toch na. Sommigen van jullie snappen werkelijk niet hoe machtig God is. Jullie zouden je allemaal moeten schamen.’

De doop symboliseert de eenwording van de gelovige met het sterven, de begrafenis en de opstanding van de Heere Jezus ( Rom.6:4,5,8). Je begrijpt dat een dergelijke handeling zinloos is als je niet in de opstanding gelooft. 

De uitdrukking van Paulus: ‘gedoopt worden omwille van de doden’ komt een beetje vreemd over, deze uitdrukking vind je ook nergens anders in het Nieuwe Testament. Het gebruik van het voorzetsel ‘huper’( voor, ten behoeve van, terwille van) wekt de indruk dat het hier gaat om een plaatsvervangende doop die door iemand anders ter wille van een overledene werd gedaan. Je zou hierbij kunnen denken aan wat de kerkvader Chrysostomus ooit heeft geschreven over een gebruik bij een sekte, de marcionieten. Het ging daarbij om een gestorven ongelovige bekeerling. Het zou zo kunnen zijn dat er zich binnen de gemeente van Korinthe sterfgevallen hadden voorgedaan van nog ongedoopte gelovigen, of dat iemand op zijn sterfbed tot bekering gekomen was, en men iemand anders in zijn plaats gedoopt had.Het is begrijpelijk dat er binnen een jonge gemeente waar zoveel mensen tot geloof kwamen, nog veel bijgelovigheid en vreemde gebruiken overgebleven waren. Paulus heeft zijn uiterste best gedaan om zulk soort zaken te bestrijden. 

Er zijn ook verklaarders die denken dat Paulus in deze teksten verwijst naar een rituele wassing. Zo`n wassing was nodig als iemand een lijk had aangeraakt en daardoor onrein was geworden. (zie Num. 19). Een deel van de gemeente van Korinthe was van Joodse afkomst en bekend met deze gebruiken. 

Paulus liep ontzettend veel risico’s om het Evangelie te verkondigen. Zoals hij eens zijn gelijke niet vond in de vervolging van de christenen, zo is er na zijn bekering niemand geweest die met zoveel vuur en passie het geloof heeft verbreid en het ongeloof heeft bestreden. Paulus had de Heere Jezus ontmoet op zijn weg naar Damascus. Zijn argumenten waren steekhoudend toen hij zei: ‘waarom zijn wij dan nog ieder uur in gevaar?’ De gebruikte meervoudsvorm sloeg niet alleen op Paulus maar op zijn hele evangelisatieteam. 

‘Ik heb harder gezwoegd, heb vaker gevangen gezeten, heb veel meer lijfstraffen ondergaan, ben vaker in doodsgevaar geweest dan wie dan ook.  Door de Joden ben ik vijfmaal met veertig min één zweepslagen gestraft, ik ben eenmaal met stenen bekogeld, en heb driemaal schipbreuk geleden. Een keer heb ik een heel etmaal op zee rondgedreven. Voortdurend was ik onderweg, bedreigd door rivieren, rovers, volksgenoten en vreemdelingen. In gevaar van de stad, in de woestijn, op zee, en te midden van schijngelovigen. Ik heb gezwoegd en geploeterd, vaak zonder te slapen, hongerig en dorstig, vaak zonder te eten, verkleumd en zonder kleren. En dan laat ik al het andere nog buiten beschouwing: de druk waaronder ik dagelijks sta vanwege mijn zorg voor de gemeenten.’ schreef hij in 2 Kor.11

Het zou uiterst vreemd zijn om je leven zo in de waagschaal te zetten als je niet hoopt op en gelooft in de opstanding uit de doden, en op een verheerlijkt lichaam. ( 2 Kor.4:10,11/ Romeinen 8). 

In zowel het Oude als het Nieuwe Testament ontstond kennis door ervaring van en betrokkenheid bij het onderwerp van die kennis. Ook de persoonlijke ontmoeting met een ander mens of met God leidt tot kennis. De kennis die je zo opdoet heeft altijd elementen van subjectieve ervaring en beleving in zich. Kennen en geloven is in de Bijbel altijd een activiteit. Het is geen passieve toestand waarin je feitelijke informatie, ervaringen of gevoelens met betrekking tot het onderwerp hebt en in herinnering kunt roepen. Kennis is in de Bijbel gericht op handelen. Bij echte kennis horen zorg en liefde voor datgene wat je kent. De herder die zijn schapen kent, zorgt ook voor ze.( Joh. 10). Als God zegt dat Hij weet hoe het volk Israël lijdt, stuurt Hij ook Mozes om het volk te bevrijden. Het leven van Paulus getuigt daar ook van. Zijn zorg voor de gemeenten kenmerken hem als een bijzonder goede herder. Zijn bereidheid om zoveel te lijden voor het Evangelie kenmerken hem als een bijzonder beproefd en actief gelovige. Daarom hebben zijn woorden tot op de dag van vandaag nog zoveel gezag. 

Het roemen van Paulus en zijn blijdschap over de bekering van de Korintiërs is niet iets waarover hij zomaar trots was. Het is iets waarvan hij geloofde dat Hij bij de wederkomst van de Heere Jezus een beloning zou ontvangen. ( vgl. 2 Kor. 7:4/ Filip.2:16/ 1 Thess.2:19/ 1 Kor.9:2,15) Hij zag de wonderen die er in de jonge gemeente gebeurd waren niet als een prestatie van zijn kant, maar als een Goddelijk werk waarbij hijzelf als een instrument in Gods hand werd gebruikt. 

Paulus gebruikte beeldende taal toen hij beschreef dat hij de doodstraf zou krijgen en tegen de wilde dieren moest vechten. Romeinen mochten een dergelijke dood niet sterven, omdat ze het Romeinse burgerrecht bezaten. Dat zou hem dan eerst ontnomen moeten worden. Daar moest dan wel een dringende verklaring voor zijn. Maar uit Handelingen 22 blijkt dat Paulus dat burgerrecht nog bezat. 

Het vechten met wilde dieren moet je dus opvatten als een strijd tegen felle tegenstanders waarbij Paulus` leven niettemin gevaar zou lopen. 

‘Als er toch geen opstanding der doden is, dan kun je maar beter zoveel mogelijk genieten hier op aarde.’ bedoelde Paulus. Hij doelde daarbij op een libertinistische levenswandel een praktijk die niet weinig mensen in Korinthe aan de dag legden. Ze waren lid van de gemeente geworden maar gingen zich nog steeds te buiten aan ontucht, het eten van afgodenoffers en aan misbruik van de liefdadigheid van anderen. Het waren dus rasechte opportunisten. 

‘Laat je niet misleiden, slechte omgang bederft goede zeden.’ waarschuwde Paulus. Deze zinsnede is afkomstig uit een dichtwerk van de Griekse dichter Menander en is spreekwoordelijk geworden. 

Het was waarschijnlijk geen overbodige luxe dat Paulus zoveel waarschuwingen gaf, er waren nog grotere groeperingen mensen binnen de gemeente van Korinthe die niet heilig leefden. Allerlei dwalingen sleepten talloze mensen mee in hun zuigstroom en zorgden voor een losbandige sfeer waarin mensen dronken waren en van kwaad tot erger gingen in hun gedrag.  

‘Sommigen van jullie hebben geen kennis van God.’ zei Paulus. En dat was helaas ook zo. Deze ‘agnosia’ stond tegenover de kennis en wijsheid waarop de Korintiërs zich lieten voorstaan. Het niet kennen van God is enerzijds het kenmerk van de heidenen maar bovenal wijst het ‘niet kennen’ op een gebrek aan relatie met God. Daaruit vloeide automatisch een gebrek aan kennis en besef van Gods macht voort. Wie Gods macht en kracht besefte kreeg automatisch diep ontzag voor Hem. ( zie ook Matth. 22:29). Heel logisch dat Paulus zei dat de mensen die zonder eerbied voor God leefden zich moesten schamen. 

Maar laten we niet in deze nare dingen blijven hangen. Er is een heerlijkheid voor alle ware gelovigen die nog moet komen, die we nu niet zien. Paulus sprak over onze ‘gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Jezus Christus.’ ( Titus 2:13) Eerst was er het lijden van de Zoon des mensen en de openbaring van de heerlijkheid daarvan was slechts bestemd voor de ogen van het geloof. ( 1 Kor. 1:18,23)

 

Vervolgens, in het laatst der dagen komt er een heerlijkheid die allen zullen zien met hun natuurlijke ogen. ‘Zoals de bliksem bliksemt, die van het ene einde onder de hemel tot het andere einde onder de hemel weerlicht, zo zal de Zoon des mensen zijn in zijn dag’. 

Dan zal er geen enkele ongelovige meer over zijn. Iedereen die hier op aarde vol ontzag voor Hem geleefd heeft zal behouden worden. 

Bronnen: Studiebijbelonline, SV met uitleg, studiebijbel in perspectief, de Bijbel en wetenschap, Piper

Opwekking 585-Er is een dag

Doop | Sela